Een zomer met Manon Uphoff (14)
“Beste lezer”: dat zijn de eerste woorden van het eerste verhaal (‘Verkloot’) in De zoetheid van geweld (2013) van Manon Uphoff. De term metafictie, die Niels Mulder en Jeroen Dera gebruikten voor Uphoffs roman De spelers, is van toepassing op ieder verhaal in deze bundel. In veel verhalen is een vertaler zich er nadrukkelijk van bewust een verhaal te vertellen. “Ik stond op het punt je te vertellen over de eerste keer dat mijn verhalen werden gepubliceerd”, zo vervolgt de ‘brief’ die ‘Verkloot’ is. Het volgende verhaal begint zo:
In 2007 speelde zich in de nacht van het Russische kerstfeest de volgende gebeurtenis af.
Ik vind dit overigens een erg negentiende-eeuws Russische manier om een verhaal te beginnen. Als Tsjechov ooit een verhaal in de toekomst had willen plaatsen, had hij het ook zo kunnen beginnen, om de schijn van werkelijkheid te creëren. Maar een interessante draai is dat blijkens een noot aan het eind dit verhaal, ‘Regen’, écht gebeurd lijkt te zijn op echte gebeurtenissen: de moord op een Russische priester in diens kerk. Waarbij de vertelster als het ware voor onze ogen het verhaal verzint dat daarbij hoort. (Ik schreef er vorige week al over, over dit verhaal.)
Sprookje
Zoiets gebeurt (spiegelbeeldig) in het laatste verhaal van De zoetheid van geweld, ‘De beer en het meisje’:
Dit waargebeurde verhaal gaat als volgt: in een huis hoog op een heuvel speelt een ong meisje tevreden met de rammelende botten van haar ouders, die ze niet herkent als van hen. Lang geleden is een beer de jagerswoning van haar vader binnengedrongen en heeft haar beide ouders gedood en opgegeten. Zij was toen nog een peuter. Later die dag klom het jong van een andere beer (wiens moeder ooit door haar vader, de jager, was afgeschoten) naar binnen. Hij klauterde door het openstaande raam en sinds die tijd leefden ze samen.
Het waargebeurde verhaal blijkt dus een sprookje, een genre waarbij Uphoff in haar hele oeuvre steeds weer terugkomt. Het lijkt wel ironie, al heeft de schrijfster een uitgesproken hekel aan ironie.
Getob
Nog een andere truc haalt Uphoff uit in de eerste zin van het verhaal ‘Regen’:
In het voorjaar van 2010 kreeg de korteverhalenschrijfster het verzoek om naar Hanoi te komen en een verhaal te schrijven over haar ervaringen dat terecht zou komen in een boek.
Maar terug naar ‘Verkloot’, dat na de anderhalve zin die ik hierboven citeer vervolgt met:
over de achtergrond van die gelegenheid en mijn ‘geboorte’ als schrijver – maar meer nog dan dat zou ik je willen vertellen over het water, de bron waaruit deze verhalen oprijzen.
In de rest van het verhaal vertelt de schrijfster over haar familie, of met name over haar moeder en de twee veel oudere dochters die deze had uit een eerder huwelijk – en de kinderen die daar uit voortgekomen zijn. Het verhaal heeft een bijzondere vorm: de ingewikkelde relaties tussen al deze mensen, en het vreselijke getob waaruit hun leven bestaat, wordt verhaald in korte zinnen. Daarbij worden thema’s steeds een beetje uitgewerkt, dan weer hernomen. Er zit een soort dreun in die enerzijds de alledaagse sleur doet voelen die ellende vaak ook is:
Nu is mijn neef stervende. De tweede zoon van Sill. Hij is in het ziekenhuis omdat zijn hersens niet meer werken. Het verhaal dat daarbij hoort is er een dat verbonden is met dat van mijn zus die achttien jaar ouder is dan ik. Weet je, het was een ruw bestaan en de familie heeft geen geld en de twee dochters zien er goed uit, maar de een meer dan de ander.. Het is het verhaal van een jaloezie. Ik weet het niet, ik merk nu al dat er te veel is om uit te leggen, laten we teruggaan naar de feiten, mijn neef is stervende. Hij is één meter achtenzeventig en weegt zesenveertig kilo.
Echt iets zeggen
Het gaat om onuitgesproken en ook nauwelijks uit te leggen treurnis, de treurnis die nooit wordt vastgelegd omdat ze de mensen betreft die zelf nauwelijks aan articuleren voorkomen (de vertelster presenteert zich als ‘degene [in de familie] die schrijft, degene die praat tegen de buitenwereld’, en in dezelfde zin verklaart ze zich onmachtig om het ‘incident’ waar het verhaal over gaat goed te beschrijven: “om te verklaard te worden en volledig begrepen [zou het] een roman of novelle nodig hebben, geen verhaal, maar de vraag is: wie zou hem lezen, die roman?”
Het ‘incident’ wordt (als ik het goed zie) helemaal aan het eind van het verhaal verteld:
Het hospitaal is groot en weids. Gisteren raakte mijn zus haar weg kwijt. Ze ging bijna een andere kamer binnen. Toch, na wat zoekwerk, vonden we de kamer met de neef. Vandaag ben ik treurig en ik weet niet waarom. Want ik hield niet van mijn neef, en ben evenmin erg dol op mijn zuster.
Mij raakt dit verhaal, ik vind het een van de mooiste uit Uphoffs oeuvre, vooral door dat spelen met het onzegbare en het onkenbare (‘vandaag ben ik treurig en ik weet niet waarom’) van het alledaagse leven van een familie waarin niemand echt bezig lijkt met echt iets zeggen of echt iets denken.
Brieven
Een opvallend aspect van dit verhaal is dat de personages dezelfde namen hebben als die uit Koudvuur, de roman uit 2005. Het is als het ware alsof er nog een bodem onder die roman gelegd moest worden. De schrijfster heeft weleens gezegd in een interview dat ze geraakt was door de kritiek van Maarten Asscher dat ze in Koudvuur niet ver genoeg was gegaan in het schrijven, dat ze meer had moeten durven. Misschien is dit een verhaal daar een poging toe, al kwam het échte durven en het echte vervolg natuurlijk pas in Vallen is als vliegen. Maar ‘Verkloot’ heeft iets dat Vallen niet heeft (niet kan hebben): medelijden. Overigens beginnen beide als een brief, met een aanheft (“Lezer”). In Koudvuur noemt Ninon zichzelf een ‘brievenschrijver’.
De vertelster heeft haar stervende neef gekend sinds hij een klein kind was, een kind dat het niet erg vond om in zijn vieze luiers te blijven zitten. Alleen al in dat detail zit een wereld van een moeder die te veel met zichzelf bezig is en een wereld van stront. Het is, zegt de vertelster, ‘de enige herinnering’ die ze aan die neef heeft, het enige dat dus zal beklijven van hem, want zij is de enige die iets naar buiten kan brengen.
Die stront, blijkt bovendien ‘de bron, het water’ te zijn ‘waaruit deze verhalen oprijzen’ (‘Mijn eerste verhaal had de titel ‘Stront’, zegt de vertelster, Ninon: Manons eerste verhaal heette ‘Poep’.) Het leven is zompig en treurig. Of we er nu brieven over schrijven of niet.
Laat een reactie achter