Dat mensen anders tegen kleine kinderen spreken, weet iedereen die in de buurt van een wieg haar oren open heeft gezet: mensen praten hoger, en langzamer en mogelijk ook duidelijker. Het is vermoedelijk een biologisch automatisme: het is vrijwel onmogelijk om tegen een klein kindje op dezelfde manier te praten als tegen een vijftigjarige.
Er is een onderzoeksgebied dat precies deze taal onderzoekt, onder andere omdat we vermoeden dat deze specifieke vorm van taalgebruik de kleintjes helpt om hun moedertaal te leren. In het tijdschrift Journal of Child Language verscheen een artikel van de Antwerpse onderzoekers Lotte Odijk en Steven Gillis dat specifiek ingaat op de uitspraak van de klinkers. Hoe articuleren ouders die als ze met hun kinderen spreken.
In de literatuur was hierover discussie. Er waren onderzoekers die aantoonden dat in taal voor kinderen de klinkers duidelijker waren, maar er waren er ook die juist beweerden dat de klinkers wat onduidelijker waren (bijvoorbeeld omdat mensen vooral heel vriendelijk willen klinken en als je glimlacht beginnen je klinkers meer op elkaar te lijken).
Odijk en Gillis hebben een oplossing voor deze tegenstrijdigheid gevonden: uit hun onderzoek blijkt dat ouders de klinkers in een woord steeds duidelijker uitspreken in de maanden voordat het kind het woord zelf zegt – daarna neemt die duidelijkheid weer wat af. Die beweging naar eerst steeds grotere duidelijkheid en dan een verminderde duidelijkheid gebeurt voor ieder woord afzonderlijk. Vandaar dat eerder onderzoek, die zo’n beetje alle woorden samennam, op tegengestelde resultaten uitkwam.
Hoe meet je de duidelijkheid van een klinker? Aan het akoestische signaal van de uitspraak kun je vrij gemakkelijk aflezen hoe ver naar voren of achteren je een klinker wordt uitgesproken, en ook hoe wijd de kaak wordt geopend. Alle klinkers kun je in die twee dimensies (voor-achter en hoog-laag) plaatsen: de meeste extreme klinkers zijn ie, hoog en voor, oe, hoog en achter, en aa, laag – in die dimensie maken we geen verschil meer tussen voor en achter. De ie, oe en aa vormen dus de punten van een driehoek, en we kunnen meten hoe groot die driehoek precies is als iemand spreekt.
Hier zijn de gemiddelde klinkerdriehoeken bij de uitspraak van een woord, 9, 6 en 3 maanden voor een kind dat woord uitspreekt; op het moment dat het kind het woord zegt en 3 en 6Je z maanden later:
Je ziet de klinkerdriehoek groeien en weer krimpen. Het lijkt er dus op dat ouders hun kinderen woord voor woord begeleiden bij de ‘geboorte’ van hun taal: steeds duidelijker spreken ze ieder woord uit tot het moment dat het niet meer nodig is.
Laat een reactie achter