Op mijn bijdrage van 20 juli jl. in Neerlandistiek reageerde een van de lezers als volgt.
Regel of niet in het hedendaags Nederlands, er is niets raars met “word(t) geen naprater” (bond tegen het vloeken) en “wees(t) waakzaam (bijbeltekst).
Over de reactie zelf
Er is met deze reactie zelf om verschillende redenen iets ‘raars’ aan de hand. In de eerste plaats gebruikt de Bond tegen vloeken, zoals de precieze naam luidt, nergens de t achter de stam om de imperatief uit te drukken. De bovenstaande poster werd door de bond in de jaren tachtig van de vorige eeuw ingezet. Gedurende zijn bestaan werden verschillende slagzinnen gebruikt, die vooral op affiches bij stations te zien waren. In de jaren vijftig had de bond de volgende zin: ‘Spreek vrijmoedig over God, maar misbruik nooit Zijn Naam.’ (cursivering van mij, JNT) Ook hier geen slot-t in de imperatief. Dat de lezer in zijn reactie op mijn bijdrage deze t als mogelijke optie geeft, lijkt dan ook gebaseerd op zijn eigen idiolect.
In de tweede plaats is het wat vreemd om deze mening te combineren met de opmerking ‘regel of niet’. De groene spelling schrijft voor dat je een tussen-n spelt in pannenkoek. In mijn ogen zou dat niet moeten. Morfologisch gezien heb je hier te maken met een samenstelling bestaande uit pan + koek met de betekenis ‘koek die in de pan wordt bereid’. Die sjwa wordt ingevoegd als eufonisch element. Door die overgangsvocaal is het woord gemakkelijker uit te spreken. Door een tussen-n te spellen op basis van het argument dat pan alleen een meervoud op –en kent, krijgt het woord onbedoeld een andere betekenis: ‘koek die in pannen wordt bereid’. Het punt is echter dat er juist wél iets raars aan de hand is als je bijvoorbeeld zou schrijven ‘Wordt geen naprater’, zoals de lezer als tweede mogelijkheid geeft. Daar zal ik nader op ingaan.
Imperatief bij enkel- en meervoud
De lezer beroept zich ook op een bijbeltekst, maar ook dat maakt niet dat er niets raars zou zijn met het gebruik van een zin als ‘Weest waakzaam’. Als we nu een eindje terug gaan in de tijd, dan zien we het volgende. Bij de bespreking van het werkwoord merkt Cosijn op bladzijde 86 in zijn Nederlandsche spraakkunst (1886) het volgende op.
In de gebiedende wijs kan men door uitgangen te kennen geven, of men de werking verricht wenscht te zien door éénen aangesproken (of tweeden) persoon of door meer aangesproken personen.
Om die reden is er volgens hem sprake van een persoonswijs bij de imperatief, net als bij de aantonende en aanvoegende wijs. In Enige belangrijke verschijnselen uit het leven der Nederlandse taal (1934), een leerboek ten dienste van kandidaten voor de hoofdakte, van de hand van Gertenbach en Van Slooten, wordt op bladzijde 117 evenwel het volgende gezegd.
De imperatief heeft één vorm: de praesensstam van het werkwoord.
Onmiddellijk daaronder volgt de opmerking
Het gaat niet aan voor te schrijven, dat de imperatief meerv. moet de bestaan uit stam + t. Noch in de omgangstaal, noch in de geschreven taal wordt een dergelijke vorm meer gebruikt.
In de bijbeluitgave van het Nederlandsch Bijbelgenootschap uit 1935 is deze taalwerkelijkheid niet gevolgd. Mijn vader verliet de lagere school op 28 maart 1941 en daarbij kreeg hij deze Bijbel. Daarin vinden we bijvoorbeeld de volgende teksten (cursivering van mij, JNT).
- ‘Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.’ (Matteüs 7:1)
- ‘Gaat in door de enge poort.’ (Matteüs 7:13)
- ‘Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden.’ (Matteüs 7:7-8)
In de Bijbel van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap uit 2021 vinden we echter de volgende pendanten van deze teksten.
- ‘Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt.’
- ‘Ga door de nauwe poort naar binnen.’
- ‘Vraag en er zal je gegeven worden; zoek en je zult vinden; klop en er zal voor je worden opengedaan.’
Kortom, het verschil tussen de imperatief in het enkelvoud en het meervoud wordt al zeker een eeuw niet meer gehoord. Dat is de reden waarom de regel in het hedendaags Nederlands nu luidt dat in beide gevallen geen –t wordt gespeld in de imperatiefvorm. Met andere woorden: die –t in de imperatiefvorm is niet terugvindbaar en moet dan ook niet gespeld worden. In mijn bijdrage heb ik juist laten zien dat de slot-t in de imperatief van het Sallands juist wél terugvindbaar is, zelfs bij het enkelvoud. Daaruit volgt dat bij toepassing van de regel voor analogie spellingen ontstaan bij het werkwoord wörden ‘worden’ die opvallend afwijken van die in het Standaardnederlands.
Mogelijk wordt er ook nog wel op zondag in sommige kerken gezongen
Jeruzalem, o stad, zo hoog gebouwd,
naar U verlangt mijn hart!
Van verre reeds heeft U mijn oog aanschouwd.
In de derde regel staat U (dat naar Jeruzalem verwijst) vóór het subject mijn oog, een volgorde die het hedendaags Nederland niet meer kent. Althans niet in dergelijke constructies haast ik mij erbij te zeggen. In het Sallands zijn deze constructies heel gewoon. Maar hier hebben we weer te maken met een heel ander onderwerp.
Casper de Weerd zegt
‘Die sjwa wordt ingevoegd als eufonisch element.’; altijd (en nergens op gebaseerd) gedacht dat het hier een oud Nederlandse vervoeging (genitief? datief?) betrof. Is er enige grond voor die veronderstelling?
Anneke Neijt zegt
In opvoedkundig en taalkundig opzicht is de officiële regel voor de tussen-n inderdaad helemaal verkeerd, want die suggereert ten onrechte dat er in de spelling een semantisch principe is. De regel moet niet zijn op basis van de betekenis (“het argument dat pan alleen een meervoud op –en kent”), maar op basis van het morfologische principe dat je woorden zoveel mogelijk op dezelfde manier spelt. Buiten de samenstelling schrijven we ‘pannen’ als we de tweede lettergreep uitspreken, dus binnen de samenstelling doen we dat ook. Als je ‘panne’ zou schrijven, dan voeg je een spellingvariant toe, in strijd met het morfologische principe.
Overigens roept de n in ‘pannenkoek’ bij mij geen onbedoelde betekenis op, misschien omdat ik bij het bakken van pannenkoeken altijd drie pannen op het vuur heb staan. Geen botsing van mijn belevingswereld met de omschrijving ‘een pannenkoek is een koek waarbij je pannen gebruikt’. Maar juist van zulke belevingswereldverschillen moet de spelling abstraheren. Vroeger moest je je afvragen of het om een noodzakelijk meervoud gaat bij ‘prullenbak’, iets waar ik nog steeds het antwoord niet op weet. Ik weet wel dat ik buiten de samenstelling altijd ‘prullen’ schrijf.
Roger van Bever zegt
Enkele opmerkingen als volger van deze blog:
1. Ik ben al vijftig jaar weg uit Vlaanderen, dus ik weet niet hoe de spelling er daar op dit moment voorstaat. Persoonlijk gebruik ik in de schrijftaal nog steeds een andere spelling in de imperatief enkelvoud dan in het meervoud. Met het onregelmatig praesens wilde ik vroeger nog wel eens de fout ingaan (bvb. in plaats van ‘hij wil’ ‘hij wilt’, maar ik merk vaak dat in NL, zij het minder vaak, sommigen dezelfde fout maken. Toch denk ik dat het belangrijk is dat we dat onderscheid tussen enkelvoud en meervoud blijven maken bij de imperatief.
2. Een andere merkwaardige zaak is de zogenaamde ‘haar’-ziekte, die erop wijst dat er geen enkel onderscheid meer gemaakt wordt tussen het grammaticaal geslacht van de substantieven. Een paar voorbeelden:
‘Het’ museum heeft ‘haar’ eigen collectie aangevuld met een nieuwe Rembrandt.
De regering heeft ‘zijn’ beleid aangepast.
Het parlement heeft al haar leden opgeroepen….
enz…
Voor mij en mijn vrouw (eind zeventigers) een voortdurende bron van ergernis. Ik begrijp dat taalkundigen een taal als een levend organisme beschouwen dat voortdurend verandert. Het zou al heel wat minder ergernis veroorzaken indien de regels dan ook aangepast worden.
3. Ik zie tegenwoordig in teksten de meest vreemde morfologische varianten van ‘aan elkaar schrijven’ zoals bvb. ‘sterkedrank’.
Er zijn natuurlijk nog veel andere ergernissen, maar ik wil het kort houden. Eén ding is zeker: de Nederlanders en ook de Vlamingen koesteren hun taal niet.