Een zomer met Manon Uphoff (43)
Vallen is vliegen (2019) is zonder twijfel een afschuwelijk boek om te lezen: pijnlijk, huiveringwekkend. Ik heb het tot nu toe in deze serie vermeden omdat ik de rest van het oeuvre nog eens wilde bekijken zonder de slagschaduw die Vallen ongetwijfeld vanaf nu over het hele oeuvre werpt. Maar nu het einde van de zomer in zicht raakt, kon ik er toch niet omheen. En, mensen, als je het andere werk van Uphoff gelezen hebt, ben je heus wel wat gewend, maar de horror van Uphoffs laatste roman gaat je niet in de koude kleren zitten.
Het boek behandelt de incest in het Uphoff-gezin (daarmee bedoel ik deze zomer een gezin dat sterkt lijkt op de familie die Uphoff ook in veel ander werk beschrijft) dat deze keer Holbein heet, zoals de portretschilder): de vader, overdag een autoritaire maar ook zorgzame man, bezocht jarenlang ’s nachts zijn heel jonge dochters en stiefdochters, waaronder M.M. Holbein. Een van de dochters, M.M. Holbein, die zichzelf in het boek (dat de vorm heeft van een brief) ‘ondergetekende’ noemt, probeert jarenlang die herinneringen te onderdrukken, er geen uiting aan te geven, omdat ze wil vergeten, omdat ze het stigma van het slachtoffer niet wil, omdat het gebeurde te lelijk is. Maar als haar oudste zus, Henne, zichzelf op 69-jarige leeftijd ernstig verwaarloost en zo de dood vindt, kan M.M. (ook de initialen van Manon Maria Uphoff) niet anders dan proberen woorden te vinden voor de verschrikking.
Tekenles
Het meest expliciete hoofdstuk, vrijwel precies in het midden, diep verborgen in het labyrint dat het boek is, heet De Minotaurus, de naam die M.M. geeft aan de afschuwwekkende gestalte die haar vader aannam als hij haar ’s nachts bezocht. Maar eigenlijk is het niet eens het naarst om te lezen, vind ik. Dat zijn vooral de eerste hoofdstukken, waar onaangekondigd en tussen neus en lippen details worden genoemd. Momenten waarop close reading pijn doet:
In de opzichtige ergernis waarmee ze [de moeder] het ledikantje van Libby [de jongere zus] verschoont en het flanellen onderlaken en natgeplaste blauwe zeiltje onder me wegtrekt, en de po met wobbelkeutels en vlokkige zaadstrengen (de kuit van Henri [de vader]) leegt.
Of, beschrijving van een tekenles:
‘Laten we het vandaag eens hebben over de bewegingen der hemellichamen, de banen der planeten, de gulden snede…’ ‘Nooit een tekening in het midden beginnen en dan niet het hele vel bestrijken…’
‘Niet zo hard je hand op en neer bewegen… zachter, záchtjes, verdomme…’
Het zijn passages die je laten voelen wat het betekent dat iets een taboe is. Je moet worstelen om de bladzijden niet snel om te slaan, nu ik het boek voor de zoveelste keer las, merkte ik dat ik dat de vermoedelijk de vorige keren, toen ik mezelf niet dwong om er iets over te schrijven, misschien ook gedaan heb: dat er iets mis is met bovenstaande tekenles, heb ik toen niet gezien.
Traumatische ervaringen
Een belangrijke reden waarom Vallen is al vliegen zoveel lastiger te lezen is dan Uphoffs andere verhalen, ondanks de vele gruwelen die ook daarin te vinden zijn, is denk ik dat het in dit boek draait om een volkomen willoos en onschuldig slachtoffer vanuit wie het allemaal wordt verteld. Slachtoffers zijn er verder zelden in Uphoffs werk; daders des te meer. Spiro, de getraumatiseerde zwager in de ‘Joegoslavische roman’ De speler, is vooral een slachtoffer van de trauma’s die hij zichzelf in de oorlog heeft toegebracht, door de vreselijke dingen die hij heeft gedaan.
Uphoff maakt in Vallen is als vliegen duidelijk hoe ze als schrijver geworsteld heeft met het boek, maar ook wat het haar opleverde – ze kon het gebeurde eindelijk haar eigen verhaal maken. Maar ze beschrijft zelf ook haar worsteling met de vraag waarom mensen dit zouden moeten lezen?
Hoe kan ik jullie toegang verschaffen tot dit labyrint, waar wij Holbein-meisjes in opeenvolging leefden, en mee naar binnen vragen als ik zelf zo lang heb geaarzeld en (in alle eerlijkheid) Hennes tuimelval nodig had
In de discussie worden verschillende argumenten genoemd voor het belang en het genoegen van lezen: dat je je in een ander verplaatst, dat je dingen op een andere manier leert bekijken, dat je kunt genieten van stijl en taalgebruik. Maar waarom lezen we literatuur die daadwerkelijk pijn doet, en wel pijn die niet zo gemakkelijk valt op te lossen? Is het sensatiezucht? Bewondering voor de prestatie van iemand die hier literatuur van weet te maken? Werkt het helend wanneer je zelf dit soort traumatische ervaringen hebt, of eventueel anderssoortige traumatische ervaringen?
Medeplichtig
Ik denk dat hier de lezing die de Groningse hoogleraar Mathijs Sanders over het boek gaf heel nuttig is (ik verwees er al eerder naar, maar hier is hij nog een keer):
Sanders richt zich in deze lezing vrij sterk op de ervaring van het sublieme in het boek: de ervaring van het huiveringwekkende, het afschuwelijke dat ons fascineert. Sanders betreft dit vooral op het boek zelf en de schrijver ervan, maar die ervaring van het sublieme lijkt me misschien nog wel het meest van alles te ervaren door de lezer: een combinatie van afschuw over die zomaar opduikende vlokkige zaadstrengen en bewondering voor de enorme geestkracht van de schrijver die daar decennia na dato iets zo schitterends van weet te maken.
Sanders noemt die lezer in dit verband medeplichtig. Ik denk dat het nog ingewikkelder ligt. Een boek lees je uiteindelijk vrijwel altijd uit vrije wil en zonder dat je er verder iets mee moet. Je kunt je voorhouden dat je er iets uit wil leren, je kunt beweren dat je ‘cultureel kapitaal’ opdoet met het lezen van ingewikkelde en pijnlijke boeken., maar het lijkt mij dat je de tienduizenden lezers van Vallen is als vliegen niet kunt begrijpen zonder te verwijzen naar een bepaald soort genoegen. En dat dit genoegen deels óók te maken moet hebben met de inhoud van het boek.
Dat genoegen ligt bij Uphoff nooit ver weg van de huiver, de schaamte, en de gruwel. Je kunt natuurlijk ook genieten van de constructie van de verhalen, van de manier waarop de schrijver dingen onder woorden brengt die niet vaak eerder onder woorden zijn gebracht. “Ze hield van sprookjes,” schrijft Uphoff in het titelverhaal van de bundel Begeerte, “maar niet die waarin alles tot een zoet einde komt.” Zo’n lust voor het bittere moet je ook hebben om Uphoffs oeuvre te lezen – een verlangen naar het sublieme.
Mathijs Sanders schreef ook een artikel met zijn analyse voor Internationale Neerlandistiek.
Robert Kruzdlo zegt
Waar is de moeder? Doet ze mee en zo ja, hoe? Heeft Uphoff haar tot nu beschermd? De moederrol lijkt mij nu wel erg een ‘ander’ te worden!
Robert Kruzdlo zegt
Toevoeging: ‘Sanders noemt die lezer in dit verband medeplichtig.’
Op ongeveer 140 pagina’s van ‘Vallen is als vliegen’ komt het woord moeder voor. Nergens lees je iets over haar medeplichtigheid. Hoe medeplichtig is de lezer dan?
Uphoff heeft weinig herinneringen aan haar moeder, als een warme en welkome plek, zegt ze ergens. Diezelfde moeder heeft de Minotauros gezoogd. Zelfs zegt ze ergens: (…) geur van verrotting … welhaast een moederlijke component! Als voorbij part, als moerasgas moge opborrelen.
Of op blz. 108: Moeder wilde met een schone lei beginnen … in Nieuwegein. (Wat een zin.)
Ik zou nu, voor de duidelijkheid, de heer Sanders zijn medeplichtigheid over dit onderwerp willen vernemen.
Waarom heeft Uphoff de moeder niet als een vrouwelijke Minotauros afgeschilderd op het canvas van de herinneringen? Misschien in haar volgend boek?
Tot slot Uphoff in een vraaggesprek met Tzum: ‘En toch blijven mensen moeite doen om het leven zo mooi mogelijk te maken. Dan kan je wel weer zeggen, ja, dat doet de biologie he, maar wat is het een wonder dat we het draaglijk kunnen maken.’
https://www.buitenbeeldinbeeld.nl/Rodin/Dieren.htm
/Users/robzlo/Desktop/image003.jpeg