Een zomer met Manon Uphoff (48)
Een van de grootste eerbewijzen die een hedendaagse Nederlandse schrijver ten deel kunnen vallen lijkt mij: besproken worden door Maaike Meijer. Niemand kan zo goed en indringend en precies lezen als zij. Het gebeurt Manon Uphoff dit jaar: in september verschijnt een aan Uphoff gewijd nummer van De Revisor, dat wordt besloten door een essay van Meijer, over het werk van Uphoff tot aan Vallen is als vliegen (vooral de roman Koudvuur en de novelle De ochtend valt).
Als aspirant-lid van het Manon Uphoff Genootschap kreeg ik de proeven van dat nummer toegestuurd, maar ik vind het een beetje flauw om het artikel van Meijer te bespreken nu jullie het nog niet kunnen lezen. Het stuk blijkt echter bedoeld te zijn als opmaat van het artikel van Rosemarie Buikema dat dit voorjaar in De Gids verscheen, hier, en dat helemaal gaat over Vallen is als vliegen.
Ook voor dat artikel van Buikema neem ik mijn petje af. Een interessante tekst wordt, vind ik, altijd verrijkt door commentaar, en Buikema doet precies wat commentaar moet doen: hoewel ik Vallen is als vliegen al zeker drie keer gelezen had, wist zij me er een nieuwe kijk op te geven.
Misbruik
Het interessantste vind ik de verbintenis die ze legt met Uphoffs belangrijkste beeldende werk, haar Kamer met Minotaurus:
Als de residuen van een vergaan verhaal hangen er kunstboeken in de kamer, waarvan de bladzijden deels tot krullen zijn verknipt. Als kleurige cirkelvormige slingers puilen de verminkte bladzijden uit de kaft. Verstrooid op een zwart bed liggen dezelfde compilaties van veelkleurige barokke en groteske papieren vormen. Sommige van de knipsels zijn om gipsen rekwisieten van de katholieke kerk gedrapeerd. Dit enigszins verontrustende interieur wordt verlicht door twee jarenvijftigschemerlampen die eveneens zijn behangen met kleurige knipsels van organisch in elkaar overlopende vormen.
De lezer van Vallen is als vliegen snapt: hier zijn de kunstboeken die verteller M.M. in de erfenis van haar vader HEHH aantrof, verknipt, en tot nieuwe beelden gemaakt, zoals de roman het verhaal van het misbruik door de vader in stukken knipt en tot een nieuw verhaal maakt, een triomf. Bovendien, zo laat Buikema overtuigend zien, wordt het misbruik in de roman geschraagd door alle verhalen die er al dan niet impliciet verteld worden in de omgeving waarin HHEH opgroeide, waarin M.M. opgroeit:
Om die reden is Manon Uphoffs door en door gestileerde magnum opus zeker ook een politieke aanklacht, zo niet een feministisch manifest. De jezusbeeldjes, de kerstbomen, de kunstboeken, de schilderijen, de Parker-vulpen, de Succes-agenda, de zilvergrijze hoes over de typemachine, de stofzuiger die de moeder ‘als een aangelijnd gordeldier’ door het huis sleept, de druk pratende en rokende halfzussen in de achterkamer, een baby in de box, een peuter in een kinderstoel – het zijn de alom erkende parafernalia van een overzichtelijke en herkenbare wereld waarin de witteboordenmasculiniteit de scepter zwaait. Binnenshuis zorgt de exemplarische ‘zij’ mokkend en rokend en poetsend voor het nageslacht; buitenshuis doet de exemplarische ‘hij’ belangrijke dingen. Zowel binnen als buiten stelt deze standaardman de wet, bewaakt de orde, oogst hij aanzien en gezag.
Hoofd
Dat institutionele, dat is iets waarvoor ik, geloof ik, tot mijn schande niet zo’n oog heb. Het is interessant hoe iemand zoiets aanwijst, waardoor duidelijk wordt wat de functie is van al die details. HEHH was niet zomaar een aberratie, maar een symptoom van het systeem. IN een wereld met jezusbeeldjes, kerstbomen, kunstboeken, enzovoort, moeten er wel af en toe Minotaurussen opstaan. Sterker nog, de klassieke mythe van de Minotaurus zélf heeft een wereld gemaakt waarin zulke dingen gebeuren.
(Overigens zit het in de roman nog iets ingewikkelder in elkaar omdat HEHH niet in alle opzichten prototypische witteboordenmasculiniteit tentoonspreidt; hij is immers ook, veel meer dan zijn vrouw, degene die de kinderen overdag verzorgt. Maar zelfs zulke kleine barstjes in het exemplarische konden in de late jaren zestig en de vroege jaren zeventig niet voorkomen dat de standaardman ‘de orde bewaakte’, de horrororde van zijn eigen wil.)
Je weet dat zo’n manier van kijken naar een kunstwerk goed is als je er zelf dingen door ziet die helemaal niet expliciet worden benoemd. Voor mij vallen door Buikema’s essay ineens ook de opmerkingen over Donald Trump op zijn plek die her en der in de roman opduiken, de woede over grab them by the pussy, de vergelijking die wordt getrokken tussen Trump en HEHH. Het verhaal, het institutionele verhaal, dat dit soort onveiligheid mogelijk maakt, dat soort verhalen zijn in heel veel kringen nog steeds dominant.
Dat wil Uphoff waarschijnlijk zeggen; maar zonder Buikema had ik dat over het hoofd gezien.
Jos Houtsma zegt
Ik denk dat Uphoffs boek hoger vliegt dan de obligate ‘politieke aanklacht’ of het ‘feministisch manifest’. Rosemarie Buikema trekt Uphoffs uit het leven gegrepen verschrikkelijkheden ten onrechte in het clichématige.
Marc van Oostendorp zegt
Ik denk niet dat ‘politieke aanklacht’ en ‘feministisch manifest’ Buikema’s essay goed samenvatten. Het gaat – zoals ik probeer te beschrijven – juist vrij diep in op bijvoorbeeld de relatie tussen het beeldende en het literaire werk, en op manieren om oude verhalen te herbruiken. IK licht dat politieke en feministische er hier uit omdat het dimensies zijn waarvoor ik zelf weinig aandacht en misschien weinig gevoel is, maar het doet Buikema zelf geen recht om haar lezing van Vallen is al vliegen zodanig te reduceren, dus ik hoop niet dat ik die indruk wek. Het boek is volgens niemand alleen maar een aanklacht of manifest, maar het heeft die dimensies zeker ook.