Een zomer met Manon Uphoff (33)
Thomas is, in het naar hem genoemde verhaal in de bundel Bekentenissen, de lieveling van alle vrouwen. Kind in een land dat verwikkeld raakt in een burgeroorlog en daardoor een groot deel van de mannelijke bevolking verliest, wordt hij een object van liefde voor heel veel vrouwen. Zo veel vrouwen zijn het dat ze eigenlijk nauwelijks een identiteit hebben:
Algauw bracht hij het grootste deel van zijn naschoolse tijd door met het binnengaan van het ene appartement na het andere, waar de vrouwen zich over hem heen bogen, kussens schudden, hem naast zich zetten, hem fotoalbums lieten zien, hem het huis rondleidden, hem bewonderden, naar zijn intiemste gedachten vroegen, hem op hun bank lieten zitten, liggen mocht ook, sokken uit. Ze begonnen hem hun verhalen te vertellen.
Thomas blijkt een canvas te zijn waarop iedere vrouw haar eigen verlangen kan projecteren, een onbeschreven blad waarop ze hun eigen verhalen kunnen schrijven. Hij laat “gelaten toe dat ze hem kleedden, voerden als vogelmoeders, met hem rondliepen, koketteerden, hem verstikkend beschermden”. HIj is kortom ideale man precies omdat hij zelf nauwelijks eigenschappen heeft, een moderne Dorian Gray.
Projecteren
De verhalen in Bekentenissen gaan allemaal over de manier waarop mensen elkaar bekijken en beoordelen aan de hand van het uiterlijk – het enige dat ze hebben om elkaar op te beoordelen. In zekere zin zijn we daarmee als mensen het enige dat anderen van ons maken. Als iedereen je als een slechterik ziet, hoe kun je dan beweren dat je iets anders bent dan een slechterik? En omgekeerd: als iedereen jouw als perfect ziet, waarom zou je denken dat je iets bent dat minder dan perfect is?
‘Thomas’ vertelt dat verhaal op een sprookjesachtige manier. Thomas is de enige eigennaam in het verhaal, de vrouwen blijven allemaal anoniem en dat geldt zelfs voor het land waarin het verhaal zich afspeelt. De schrijfster weet dat de lezer denkt aan voormalig Joegoslavië als zij het heeft over een land in burgeroorlog, maar ze noemt het niet.
Zo kun je dus zelf als lezer ook weer aan het projecteren slaan. Het verhaal wordt helemaal van buiten verteld, in de derde persoon, en ook Thomas wordt voortdurend van buiten bekeken. De allereerste zin van het verhaal staat zelfs in het passief: “Dit werd verteld”, zonder zelfs maar duidelijk te maken wie er dan vertelde.
Er staan bijvoorbeeld zinnetjes in het verhaal zoals:
In de buurt ging het verhaal dat moeder en kind zo aan stilstand en bewegingsloosheid gehecht waren dat die op zichzelf wel een dagtaak leken.
Lui of niet, hij groeide op tot een eigenaardig, zeldzaam aantrekkelijk kind.
Dat ‘lui of niet’ lijkt me een evaluatie door ‘de buurt’, niet door de verteller. Want de verteller doet alleen verslag van wat anderen van Thomas vinden zodat ook wij alleen maar aan de hand van die buitenkant kunnen oordelen.
Die buitenkant wordt overigens steeds minder aantrekkelijk. Thomas wordt ouder, van al het snoepen wordt hij vadsiger en bederft zijn volmaakte gebit.
Alleen in het allerlaatste zinnetje wordt er ineens ook door de verteller een oordeel uitgesproken, bij wijze van een moraal van het verhaal:
Hij was de perfecte minnaar, het perfecte kind geweest.
Wie is iemand echt? Dat is een thema dat in al Uphoffs werk voorkomt: hoeveel lagen moet je van iemand afpellen totdat je bij de kern terecht komt? Zijn wij als matroesjka’s, met een kleinste poppetje in ons hart, of als uien, met alleen maar steeds weer nieuwe rokken? Of, zijn we, zoals in dit verhaal alleen maar buitenkant, gemaakt door de omstandigheden, de verlangens en de projecties van anderen?
Robert Kruzdlo zegt
Wat is iemand echt¿ Bij uien moet ik huilen, bij matroesjka’s poppetjes denk aan de inhoud van het kleinste poppetje: lucht. Een demiurg, een mannetje in je hoofd¿ Literatuur, de zegeningen verdwijnen, er gaat veel verloren, de tijd verstrijkt en nog weten we niet wie we echt zijn¡ Iemand doodknuffelen om de liefde¿ Ja, wie zijn we dan echt¿ Deze vraag is ook Uphoff projectie: je krijgt de vinger er maar niet achter.