Een zomer met Manon Uphoff (28)
Een tekst waar ik nog wel eens de hand op zou willen leggen: de scriptie die Manon Uphoff schreef voor haar studie Algemene Literatuurwetenschap in Utrecht, en die handelde over Lewis Carroll en Markies de Sade. Ik kan wel ongeveer bedenken wat de overeenkomsten zijn tussen die twee schrijvers en waarom de jonge Uphoff in die overeenkomsten geïnteresseerd was: enerzijds de macht over de taal in beide boeken en anderzijds de macht over het lichaam. En dan natuurlijk de wreedheid, hoe kinderlijk die bij Carroll ook lijkt.
Ik ken geen teksten van Uphoff over Lewis Carroll (sommige van haar verhalen zijn wel duidelijk door hem beïnvloed, zoals ‘Honingeiland’ in Begeerte over een koningin die iedereen de kop wil afhakken), maar over De Sade is op het internet wel het een en ander te vinden: een tot artikel omgewerkte lezing voor het Utrechtse Studium Generale uit 1999, een artikel uit 2000 in Lust en Gratie, een artikel uit 2002 uit De Revisor.
Giganteske scheppingsdrift
Ze presenteert de traditionele kijk op De Sade, als hét voorbeeld van een libertijns denker – iemand die de absolute vrijheid voorstaat, inclusief de vrijheid om andere mensen de meest afschuwelijke dingen aan te doen. Maar ze voegt daar ook haar eigen overwegingen aan toe: als er geen grenzen zijn tussen geest en lichaam, betekent vrijheid van denken ook een vrijheid van handelen. Althans, op papier:
Hij is in seksueel opzicht verre van zachtzinnig, maar zijn sadisme is – zeker ‘in de praktijk’ – meer mentaal dan fysiek van aard. Zijn gedrag wijkt bovendien niet extreem af van wat de aristocratie zich met regelmaat permitteert.
De Sade lezen is in zekere zin het ware lezen: je laten meevoeren in een wereld waarin de geest totaal regeert over het lichaam van anderen, en tegelijkertijd een wereld waarin alle ideeën die de geest ooit heeft gecreëerd – ideeën van respect, beschaving, distantie – behoren tot de échte fictie in een sadistisch universum.
Voor het eerst werd me iets duidelijk over de aard van het lezen en schrijven, over de gelofte die je als lezer aflegt, over het contract dat je sluit bij het binnentreden van een boek, en over de macht en onmacht van de taal. Over het grote verschil tussen de taalarmen en de taalvaardigen, de machtigen en de onmachtigen, de subjecten en de objecten, de mensen met een stem en de mensen met louter lichaam, de lijfeigenen, wier lichamen binnen De Sades schriftuur werden vernietigd en tot taal geslagen, met een grimmige woede die alleen in balans werd gehouden door een giganteske scheppingdrift: elke vernietiging van het fysiek werd tot tekst gemaakt. Elke rivier van bloed vormde een stroom van inkt en taal.
Binnenkamersadisme
Alle martelingen en penetraties van het lichaam op de meest onwaarschijnlijke plaatsen lijken misschien een gevecht van lichaam tegen lichaam. Ze zijn feitelijk een strijd van geest tegen lichaam.
Het is zo bezien niet lastig om zeker in Uphoffs vroege werk een vorm van binnenkamersadisme te zien. De personages gaan lang zo ver niet als die van Sade, maar lichamen worden wel degelijk verminkt, poep wordt gegeten, en mensen worden geestelijk en lichamelijk onderworpen. En het belangrijkste machtsmiddel is daarbij de taal. Niet alleen omdat je in taal kennelijk alles met een ander kunt doen, inclusief het aannemen van fysiek onmogelijke seksstandjes, maar ook omdat het de enige manier is om te ontsnappen aan de greep van Sade en zijn isme:
De personages die in het werk van De Sade tot werkelijke vrijheid komen en min of meer onschendbaar blijven, zijn degenen die de macht van het woord bezitten: de vertelsters.
De vertelling, de taal is het touw waarmee men uit de krater, het ravijn kan klimmen. Maar niet iedereen heeft de taal.
Sommigen hebben alleen een lichaam.
Veel van Uphoffs eigen werk is te lezen als een zoektocht naar een taal voor mensen die alleen een lichaam hebben: pubermeisjes, geestelijk gehandicapte jongens, mensen zonder veel opleiding, door hun man mishandelde vrouwen. Ze laat in het klein ook wel wat van de krater en het ravijn zien, maar probeert toch ook een uitweg te vinden.
Academisch taalgebruik
In de roman Koudvuur leest de hoofdpersoon Ninon De Sade (‘Mannen in fluwelen broeken met roze linten en met split aan de achterkant laten zich in hun achterste naaien’) en ze verbindt deze liefde aan die voor haar broer:
ze houdt van, ze houdt van, ze houdt van de taal, de manier waarop de taal de woorden, de woorden de dingen voortbrengen. Maar ze houdt vooral van Sasja en ze wacht tot Sasja weer naar binnen zal stormen.
Deze ontboezeming volgt vrijwel onmiddellijk op een passage waarin Ninon en Sasja elkaar proberen te overtreffen in smerigheid die ze in taal gegoten hebben:
Hij zegt, weet je wat echt rans is? Als je het randje om een eikel af moet zuigen van iemand die zich drie jaar niet gewassen heeft, als het helemaal geelgroen is, of nee, mosterdgeel, met van die kleine brokjes. Zij zegt, weet je wat rans is? Als je na Ferdinand de wc af moet likken met al die haren die hij verliest als hij gaat zitten, dat het bijna een zacht bedje is met genoeg vulling voor een kaboutermatras.
Zoals De Sade zijn werk over het algemeen schreef in gevangenschap, zo zijn dit soort verhaaltjes ook de vertellers van Uphoff manieren om te ontsnappen. Met name Sasja is daarbij niet iemand die een zeer hoge opleiding behoort. Maar voor de benodigde taalvaardigheid is academisch taalgebruik geen vereiste.
Laat een reactie achter