Volgens het WNT vertoont de ijsvogel (Alcedo ispida L.), die inheems is, zich ’s winters veel meer dan ’s zomers en houdt hij zich dan veelal bij wakken of bijten in het ijs op. Daarmee wordt dus gesuggereerd dat dat de reden is waarom hij zo heet. In de vogelgids van Elphick en Woodward wordt echter opgemerkt dat de ijsvogel helemaal niet tegen ijs kan: “Als het water bevroren is, dan kunnen ze niet bij hun voedsel en als de vrieskou lang aanhoudt, komen veel ijsvogels om” (blz. 138). Gezien deze opmerking is het vreemd, dat de ijsvogel juist die naam heeft. Het is dan ook de vraag waarom het vogeltje zo heet.
De aanduiding ‘ijsvogel’ is namelijk beperkt tot het Nederlands en het Duits (Eisvogel). Scandinavische aanduidingen zoals Zweeds isfågel stammen uit het (Neder)Duits. In het Nederlands stamt de oudste vindplaats van die naam uit de dertiende eeuw in ‘Der naturen bloeme’ van Jacob van Maerlant: Isida (…) es diemen isuoghel heet van plumen van sconre maniere / groene gheleu root menghertire [1287; VMNW]. In het Duits is de naam echter ouder. De oudste vindplaats daar stamt uit de tiende eeuw[1] en betreft een glosse bij de Latijnse naam porphyrio, die in Leviticus 11:18 voorkomt als aanduiding van de purperkoet (Fulica porphyrio, L.), een bontgekleurde vogel die in Zuid-Europa en het Midden-Oosten voorkomt. De glossator kende die vogel waarschijnlijk niet en identificeerde hem daarom met de eveneens bontgekleurde ijsvogel. De vogel wordt in het handschrift isarn genoemd. Diezelfde vorm komt nog een keer voor in een lijst van vogelnamen in een handschrift uit de twaalfde eeuw. In diezelfde eeuw is ook de naam isanuogal geattesteerd, dat een eeuw later als isinuogil verschijnt.[2] Een ander handschrift uit de twaalfde/dertiende eeuw van hetzelfde glossarium heeft echter al hisvogel ‘ijsvogel’. Vanaf de elfde/twaalfde eeuw vindt men de vorm îsaro zo’n dertig keer. Vanaf de elfde eeuw vindt men in het Oudhoogduits ook *îsfogal of varianten daarvan en wel niet minder dan 66 keer (Schützeichel 2004). Dat is dan dus de normale vorm. Het ligt voor de hand aan te nemen dat deze vorm een verkorting is van *isanfogal en mogelijk is dit weer een verrduidelijkende vorm van het oudste îsarn met de variant îsaro onder toevoeging van Oudhoogduits fogal ‘vogel’. Oudhoogduits îsa(r)n betekent ‘ijzer’ en de theorie is dan dat de vogel is genoemd naar dit metaal. Hierbij zou dan een gelijkenis spelen tussen de blauwglanzende kleur van ijzeren sieraden en dezelfde kleur van de bovenzijde van de vogel. De vraag is echter of ijzeren sieraden in die tijd inderdaad zo’n prachtig blauwe kleur als de ijsvogel hadden.
Een andere theorie is daarom, dat de oudste vorm van de naam îsarn/îsaro een samenstelling is van het zelfstandig naamwoord îs ‘ijs’ met het zelfstandig naamwoord aro, arn ‘arend, adelaar’ (Suolahti 1909). Zowel aro als arn komen in het Oudhoogduits als zelfstandige vormen voor en zijn etymologisch zeer nauw verwant, in feite zijn het varianten van hetzelfde woord. In het Oudengels komt een gelijksoortige vorm voor: îsearn, îsern ‘ijsvogel’ (Clark Hall 207; BT Suppl. 597[3]), maar daar is het woord slechts drie keer overgeleverd en wel twee keer als îsern in zeer oude glossaria uit de zevende en achtste eeuw en een keer in de elfde eeuw en dan in de licht gewijzigde vorm îsen. Dat suggereert, dat het woord oud is en in de elfde eeuw al niet meer werd begrepen en werd geassocieerd met Oudengels îsen, îsern ‘ijzer, staal’ (BT 601). Hierbij zou volgens Suolahti het eerste element ‘ijs’ zijn gemotiveerd door het ’s winters opvallen van de vogel (eventueel bij een wak in het ijs). Volgens Mackensen (1985) komt dit element, doordat men meende, dat de vogel ’s winters broedde. Het tweede deel ‘arend’ zou dan verwijzen naar het stootduiken op vis, zoals ook de visarend pleegt te doen (Eigenhuis). Hierbij merkt Eigenhuis terecht op dat arn mogelijk in een vroege periode net als Grieks órnis alleen ‘vogel’ betekende, waarmee îs-arn dus letterlijk ‘ijsvogel’ zou betekenen. Men heeft inderdaad de indruk, dat het om een oude aanduiding gaat. Maar ook hier blijft het bovengenoemde gelden voor de relatie tussen deze vogel en ijs.
Een derde theorie is in 1996 gelanceerd door de Duitse filoloog Theo Vennemann. Hij merkt op dat in de naam de verbinding met ijs toch heel vreemd blijft. Hij neemt daarom aan dat îs- een oude voorgermaanse aanduiding voor ‘water’ is, zoals die ook voorkomt in riviernamen als IJssel, Isère, Isar enz. Dan zou, onder aanname dat het tweede element inderdaad de meer algemene betekenis ‘vogel’ heeft, de naam zoiets als ‘water-vogel’ betekenen, wat zonder meer bij de gewoontes van het beestje past. Terecht merkt Vennemann op dat de toevoeging van het element fogal aan de naam erop duidt, dat men niet meer vertrouwd was met de oorspronkelijke betekenis (318). Ook het voorkomen van het homoniem îsarn ‘ijzer’ kan volgens hem een rol hebben gespeeld (318). Volgens hem verklaart het ook de ontwikkeling naar îsan-fogal, want ook bij het woord voor ‘ijzer’ valt in het Duits de /r/ weg, vergelijk Duits Eisen ‘ijzer’.
Vennemann neemt in feite aan dat de oorspronkelijke aanduiding *îs-aro/*îs-arn een leenwoord is, zoals veel namen van inheemse dieren en planten door de Germanen zouden zijn overgenomen van de autochtone bewoners in Noordwest-Europa. In het kader van zijn theorie dat het Baskisch vroeger in een veel groter gebied van Europa werd gesproken dan tegenwoordig wil hij daarom de naam van de vogel verbinden met Baskisch izarne ‘glans, schittering’. Dat zou dan in het Germaans zijn overgenomen als *îsarna– door associatie met het reeds bestaande (leen)woord *îsarna– ‘ijzer’. Een tweede mogelijkheid zou volgens hem zijn dat het Germaanse woord teruggaat op een Baskische samenstelling *is-ar̃aNo met Baskisch iz- ‘water’ en *ar̃aNo ‘adelaar’, vergelijk Baskisch arrano ‘arend, adelaar’. Hoe het ook zij, de verbinding met ijs blijft inderdaad problematisch.
Literatuur
BT = Bosworth, J./Toller, T. N. An Anglo-Saxon Dictionary. Reprint: Oxford 1976; Clark Hall, J. R. A Concise Anglo-Saxon Dictionary. Fourth edition with a supplement by Herbert D. Merrit. Cambridge 1970; Eigenhuis, K. J. Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen, Amsterdam 2004; Elphick, Jonathan & Woodward, John. Vogels in Nederland, Amsterdam 2021; Mackensen, Lutz. Ursprung der Wörter. Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache. München 1985; MNW = Middelnederlandsch woordenboek; Schützeichel, Rudolf (2004). Althochdeutscher und altsächsischer Glossenwortschatz. Bearbeitet unter Mitwirkung von zahlreichen Wissenschaftlern des In- und Auslandes. Band I-XII. Tübingen 2004; Suolahti, Hugo. Die deutschen Vogelnamen. Straßburg 1909 (herdruk: Berlijn 2000); Theo Vennemann, Theo (1996). “German Eisvogel, Greek halkyōn, English alder. A Study in Old European etymology”, in: Interdisciplinary Journal of Germanic Linguistics and Semiotic Analysis 1 (1996), 113-145 (herdruk in Vennemann 2003: 315-341); Theo Vennemann, “Water all over the place”, in: Raoul Caruba & Rosa Galvez-Cloutier (eds.), Actes du 2ème Symposium Inbternational de l’Eau, Cannes, 29-31 Mai 2000, Nice 2000, 257-263 (herdruk in: Vennemann 2003: 857-870); Theo Venneman. Europa Vasconica – Europa Semitica (Trends in Linguistics, Studies and Monographs 138). Berlin 2003; VMNW = Vroegmiddelnederlands woordenboek; WNT = Woordenboek van de Nederlandsche Taal; Thomas Wright, Old Saxon and Old English Vocabularies. Second edition edited and collated by Richard Paul Wülcker I-II. Nachdruck der zweiten Auflage London 1984. Darmstadt 1968.
[1] Niet de 8e eeuw zoals Eigenhuis abusievelijk schrijft, vgl. Bergmann-Stricker, Katalog 779.
[2] De in de literatuur ook genoemde variant îsarnfogal (met r) is volgens Schützeichel 2004, deel V, blz. 87 niet geattesteerd.
[3] Geattesteerd in H. Sweet, The oldest English Texts, 1885, 39,115: alcion isern in het Epinal-Erfurt-glossarium [ca. 700] en in Wright 1968: I,4,39: Alcion isern [8e eeuw], I,131,30: I,349,5: Alcion isen [11e e.].
J. Borgers zegt
Een wak in de winter wordt veroorzaakt door opwellend warm grondwater (15 graden) Op zijn weg neemt het water IJzerverbindingen mee die uiteindelijk zorgen voor een – naar kleur – olie-achtig vlies op het water. De kleur van het vlies komt sterk overeen met de kleur van het verenpak van de ijsvogel. Vandaar misschien de naam.
De kleur van metalen gebruiken als aanduiding gebeurt meer: Goudfazant, goudhaan, goudplevier,goudsnip , zilverreiger,zilvermeeuw,zilverplevier, koperwiek, loodbekje Eigenlijk zou het diertje ijzervogeltje moeten heten. Maar dat is een wat sneue naam voor zo’n prachtig diertje. Dan maar de niet winterharde“ijsvogel”.
Weia Reinboud zegt
Heel interessant allemaal! De verbinding met ijs is echter niet gek, want als er ijs ligt verliezen ze hun schuwheid omdat ze als een gek moeten proberen visjes te vinden. Dus komen ze ineens ook dicht bij de mensen en kan je ze langdurig observeren. Door een strenge winter keldert de populatie, genoeg wakken vinden ze niet.