Het lachen van Willem Frederik
Ter gelegenheid van de sluiting van het Hermans-jaar 2021-2022 publiceren we vandaag en morgen een tweeluik van Wilbert Smulders. Beide delen van Smulders’ beschouwing over het lachen bij Willem Frederik Hermans, en in het bijzonder in De tranen der acacia’s komen beter tot hun recht als pdf, zodat we (bij wijze van uitzondering) deze vorm gebruiken voor publicatie. Het eerste deel begint als volgt:
In Vrij Nederland van 2 april 1966 verscheen een interview met Willem Frederik Hermans door Joop van Tijn. Een van de vragen luidde: ‘Maar dat aanvallen van Ter Braak, doet u dat nu uitsluitend om te pesten of is het een soort beginselverklaring? Van Tijn beschrijft vervolgens eerst de lichaamstaal waarmee de schrijver op deze vraag reageert:
Hermans lacht nu zeer breed, het soort lach dat in beschrijvingen van hem sardonisch genoemd pleegt te worden. Maar het is meer een plezier zonder vreugde, en tegelijk een uitnodiging tot medeplichtigheid aan zijn woorden. Lachend op deze wijze antwoordt hij:
Hierna geeft hij Hermans’ antwoord weer. Meer dan het antwoord nteresseert mij hier Hermans’ woordeloze reactie: zijn lachen.
Over dat lachen gaat deze beschouwing. Wat betekent het?
Lees hier het vervolg
Rob Delvigne zegt
Smulders heeft een zoekopdracht gedaan in het digitale bestand van de Volledige Werken, staat op p. 2. Een voetnoot waar dit digitale bestand te raadplegen is, zou wenselijk zijn.