Op een wetenschappelijke conferentie ging een taalwetenschapper die Oostenrijks Duits bestudeert onlangs nogal hard te keer tegen zijn collega’s. Veel wil ik niet kwijt over de kern van het dispuut zelf. Dat had blijkbaar te maken met de vraag of de theoretische visies van bepaalde variatietaalkundigen uit het bredere Duitse taalgebied te sterk geïnspireerd zijn door pan-Duitse ideaalbeelden zoals een niet zo zuivere taalkundige die in een niet zo zuivere periode verspreidde.
Samen met andere aanwezigen schoof ik tijdens de presentatie steeds ongemakkelijker op mijn stoel. Niet om het debat over de verhouding tussen variëteiten van het Duits, ik ken de achtergrond daarvoor te weinig, wel om de manier waarop de taalwetenschapper zijn punt probeerde te maken. Tot drie maal toe startte hij immers een zin met de woorden: “Ik wil mijn collega’s geen nazi’s noemen, maar…”
Dubbel gechoqueerd was ik. Ten eerste omdat hij zijn collega’s natuurlijk net wel voor nazi probeert te verslijten, en dan nog met een van de oudste kunstjes uit de retorische doos. Evenzeer omdat hij denkt weg te kunnen met dat kunstje bij z’n medetaalwetenschappers.
Het kunstje heet paraleipsis, ofook wel praeteritio of occultatio. Het Algemeen Letterkundig Lexicon beschrijft de stijlfiguur als “een mededeling van een spreker of auteur dat hij het niet over een bepaald aspect van de zaak zal hebben – een aspect dat hij intussen wel expliciet noemt – maar over zal gaan tot iets belangrijkers”. De stijlfiguur helpt de auteur tegelijk ‘benadrukken’ en ‘verbergen’, schrijft argumentatie-expert Arnolda Francisca Snoeck Henkemans. Zo kan de spreker de praeteritio inzetten om toehoorder te laten instemmen met een bewering waar eigenlijk te weinig bewijs voor bestaat.
Cruciaal is volgens Snoeck Henkemans dat het standpunt van de spreker door de vorm van de praeteritio impliciet blijft. Het wordt aangekondigd als iets wat niet wordt aangekondigd, en net dat maakt het lastig(er) om als toehoorder kritiek te uiten of weerwerk te bieden. Annemarie van Velsen en Jaap De Jong ruiken in de praeteritio zo “de geur van drogredelijkheid”. Dat maakt de stijlfiguur vast niet ideaal voor een uiteenzetting op een wetenschappelijke conferentie. Al zeker niet wanneer ze wordt ingezet om te doen waar Basil Fawlty nog zo hard voor heeft gewaarschuwd. Don’t mention the war. Ik bedoel: don’t mention not to mention the war while mentioning the war.
Meer lezen? Kijk even naar een van deze werken:
– A. Francisca Snoeck Henkemans, 2008, “De stijlfiguur praeteritio als middel om strategisch te manoeuvreren”, Tijdschrift voor Taalbeheersing 30, 133-146.
– A. van Velsen & J. de Jong, ‘ ‘Hij is handig, om niet te zeggen onethisch’. De verleidingen van de praeteritio’ in K. Korevaart, H. Jansen & J. de Jong (red.), Het woud van de retorica (2007), p. 193-205
Afbeelding van Gerd Altmann via Pixabay
Laat een reactie achter