Een zomer met Manon Uphoff (30)
Een paar jaar geleden was er sprake van dat ons nu wel een heleboel coronaromans te wachten zouden staan. Het is er nog niet van gekomen. Als er iemand is die het zou kunnen doen is het Manon Uphoff, want in een huis zitten en niet naar buiten komen is één van haar onderwerpen. Maar het ziet er niet naar uit: aangekondigd is een verhalenbundel, Ziel, kom terug, en uit de beschrijving blijkt niet dat de karakters daar massaal thuis zitten.
Er is in ieder geval één overeenkomst tussen het stukje ‘Verloedering’ in de bundel Hij zegt dat ik niet dansen kan en de novelle De bastaard, een van de twee delen van een drieluik die zich in één en hetzelfde landhuis moest afspelen. Die overeenkomst betreft het woord stofapen. “Stofapen slingeren aan het plafond”, zegt Uphoff in ‘Verloedering’, gevolgd door “het vuil koekt aan je lichaam, de meubels staan op instorten.”
In De bastaard lezen we:
Zijn moeder was ongeduriger. Ze stopte hem haastig toe en keek dan met verweesde blik naar de draden stof die boven zijn hoofd aan de balken heen en weer bungelden in de tocht en zei: “Wat een stofapen.” Lange tijd dacht hij dat ze het over levende beesten had, die, zodra ze weg was, in hun grijze langgerektheid een diepe angst bij hem opriepen, alsof hij, behalve door de gloeiende blik van God, door nog iets onduidbaars koel werd bekeken en het duurde lang voor hij begreep dat ze echt niets meer waren dan draden stof, maar zelfs nu – in het huis – liepen de rillingen hem soms over de rug als hij de draden zag wapperen in de wind, en als hij de kans had, nam hij een bezem mee en veegde ze weg.
Ik heb het woord stofapen buiten deze twee plaatsen in Uphoffs werk nergens ter wereld kunnen vinden – niet in woordenboeken, niet op het wereldwijde internet, en ook niet als ik het in andere talen vertaal (prašnjavi majmun). Het is een woord dat Uphoff zelf heeft bedacht, of dat uit haar gezin komt. Uit bovenstaande passage blijkt misschien ook al dat ze er niet voetstoots van uitgaat dat de lezer het begrijpt, al vond ze in ‘Verloedering’ kennelijk dat het wél meteen duidelijk mocht zijn.
Af en toe vinden we in Uphoffs oeuvre ook nog een ander woord voor een soortgelijk fenomeen: stofdotten. Dat woord – dat geloof ik niet per se gaat over stof aan het plafond – kunnen we wél her en der vinden.
Omdat we niet weten wat de oorsprong is van het woord, weten we ook niet zeker of Uphoff die stofapen bewust liet terugkomen, als een verwijzing van het ene hoekje van het oeuvre naar het andere, zoals ze regelmatig hele verhalen laat terugkeren in steeds wat aangepaste vorm, of dat ze veronderstelt dat het toch wel een woord is dat mensen zo begrijpen. Bij dit soort familiewoorden zijn mensen zich er niet eens altijd van bewust dat het inderdaad familiewoorden zijn: als je verder nooit met iemand over stofapen praat, komt het woord verder niet aan de orde.
Het is ook wel een echt Uphoff-achtig woord, waarin het stof tot lichaam is geworden, en wel een lichaam dat kennelijk meteen religieuze associaties oproept: van stof naar God binnen één alinea.
Update 17:54. Robert Kruzdlo vond in een Hollands Dagboek van Manon Uphoff uit 2001 nog een stofapen.
Robbert-Jan Henkes zegt
In het Engels heb je dust bunnies, stofkonijnen, het zal een huisterm zijn die naar analogie daarvan gemaakt is, neem ik aan.
Robert Kruzdlo zegt
(…) Een ruimte waar stofapen bungelen en vieze vlokken zich onder het bed verzamelen. Zodat je hand altijd nog ergens gewenst is, en de schaamte een eigen plaats heeft.
https://www.nrc.nl/nieuws/2001/11/10/hollands-dagboek-manon-uphoff-7564671-a1070798
Misschien wist je dit al? Schaamte een eigen plaats heeft, is een typische Uphoff gedachten. Niet te volgen soms, maar op een of andere manier wel begrijpelijk.
Stopapen is ook een soort Frans behang: Linnen borduurdoek.
https://www.legrenierdulin.be/nl/stof/linnen-borduurstof/
Klaas Krab zegt
Je zou het ook gewoon aan mw Uphoff kunnen vragen?