Waarom gedichten lezen?
Ik zet mijn zoektocht naar de vraag: waarom leest iemand gedichten onverdroten voort. Deze week nam ik de bundel De trompetten van Toetanchamon met me mee, van Andy Fierens, van wie ik eerlijk gezegd nog nooit eerder iets gelezen had. Op de voorpagina staat de dichter afgebeeld met de kap op van een farao. Op de een of andere manier verwacht je als koper dan geen diepzinnige beschouwingen over het leven. We leven in deze wereld met een bepaalde bandbreedte aan aanvaardbare kleding die best breed is, ook voor mannen: je mag een stropdas omdoen of een sjaaltje of helemaal niets, je mag bloemen op je hemd dragen of je helemaal in het zwart kleden. Maar wie daarbuiten treedt is grappig of een gek.
Het laatste gedicht verwijst daar ook naar. Ik citeer de eerste vijf regels, waaruit die van de resterende 20 vrij nauwkeurig valt af te leiden:
PLEIDOOI VOOR MEER HUMOR IN DE POËZIE
HAHAHAHAHA
HAHAHAHAHAHAHAHAHAHA
HA
HAHAHAHA HAAAA
Als poëzielezer ben je geneigd zoiets te aanvaarden, maar waarom leest een mens dit? Fierens is primair een podiumdichter (dat verzin ik, de afdeling ‘Over de auteur’ begint zo: ‘Andy Fierens (1976) is een van de vaakst optredende dichers van de Lage Landen”) en in die zin is dit een theatertekst. Als zodanig kan ik hem niet beoordelen, want ik heb hem nooit gehoord.
Maar als leestekst? Hoewel het een ‘pleidooi voor humor’ is, lijkt de tekst me zelf niet bijzonder grappig. Je ziet hem en je hebt voldoende van Dada gehoord om te begrijpen wat hier ongeveer gebeurt, en je zou het gedicht kunnen lezen als een statement dat de poëzie niet zo serieus moet worden genomen. Maar waarom zou je kennis nemen van een dergelijk statement, en die dan op deze manier gepresenteerd?
Ironisch is, lijkt mij, dat op papier gepresenteerd, Pleidooi van een tekst om naar te luisteren ineens vooral een tekst wordt om naar te kijken. Met die hoofdletters en die eindeloze herhalingen is het vrijwel onmogelijk om hem te lezen. Een van de regels luidt
AHAHAHAHAHAHAHAHAHAHA
Maar je wordt eigenlijk niet uitgenodigd om te duiden waarom daar ineens geen H aan het begin staat. Ik voel me eigenlijk al krankzinnig omdat ik het precieze aantal HA’s heb geteld om de regel hierboven over te tikken. Het pleidooi lijkt me op papier vooral te begrijpen als een conceptueel kunstwerk, of anders dus als aansporing om je in je hoofd voor te stellen hoe het zou klinken als Fierens het voorlas. (Zoals voor de grammofoonplaat liedjes verkocht werden op liedbladen met alleen de tekst, de melodie moest je er zelf bij verzinnen.)
Van sommige andere gedichten uit De trompetten van Toetanchamon zijn wel voordrachten te vinden. Een voorbeeld is Lulpraat, hierboven. Op papier ontbreekt het inleidende stukje (het gedicht begint met ‘mijn pisser’), maar daar staat tegenover dat er een opdracht boven staat: ‘Voor J.A. Deelder’:
mijn pisser, mijn pietje, mijn sissende sampan,
mijn handvat, sis kebab, mijn sluikstorter, liplezer,
flieter, mijn leeggeblafte mitrailleur, mijn zorgenkind,
mijn fles likeur, mijn schudspeer en mijn onruststoker
(…)
Ook hier zit in de papieren versie iets conceptueels: hier heeft iemand ruim twee pagina’s gevuld met synoniemen voor het mannelijk lid. Het was het soort poëzie waar Gerrit Komrij dol op was: heel virtuoos zonder dat het per se veel betekenis heeft, en dat dan ook nog met een onderwerp dat heel, heel, heel lang geleden taboe was, en nog steeds niet heel erg ‘poëtisch’.
Opvallend vind ik dat tijdens de voordracht achter Fierens de woorden die hij uitspreekt worden geprojecteerd. Het gaat hier wel degelijk óók om de geschreven vorm van de taal, het gedicht is anders misschien ook lastig te volgen – ik (die de woorden op de video niet goed kan lezen) heb de beste ervaring met het gedicht als ik de papieren versie mee lees. Tegelijkertijd wordt het stuk natuurlijk voorgedragen als een muziekstuk, niet alleen doordat er muziek meeklinkt. (Ik zou heel graag eens fonetisch onderzoek doen naar de specifieke toon die podiumdichters hebben in hun voordracht.)
Dit lijkt me de werkelijke reden om gedichten als die van Andy Fierens te lezen of te beluisteren: de virtuositeit. Gek genoeg is dat in de literatuurwetenschap voor zover ik kan overzien nauwelijks aan de orde – sowieso is de aandacht naar mijn idee in deze tak van wetenschap al heel lang vrij eenzijdig op inhoud gericht. Ik zou wel durven beweren dat het antwoord op de vraag ‘waarom gedichten lezen?’ uiteindelijk vrij zelden te maken heeft met de inhoud van het gebodene.
Michiel van Hunenstijn zegt
Fijn gedicht ‘Lulpraat’, ik moest er erg om lachen.
Volgens mij ontbreekt het woord ‘niet’ in dit stuk: ‘dat verzin ik n i e t , de afdeling ‘Over de auteur etc.’)
Fierens is primair een podiumdichter (dat verzin ik, de afdeling ‘Over de auteur’ begint zo: ‘Andy Fierens (1976) is een van de vaakst optredende dichers van de Lage Landen”)