In het noorden van Dussen, juist ten westen van de Kornsche Dijk, enkele kilometers ten oosten van de Biesbosch, bevinden zich gebiedjes met de naam ‘Geffelkamp’ en ‘Hooge en Lage Laar’. Namen, informele boerennamen waarschijnlijk, die ons weinig tot niets zeggen. Waarom noemden de boeren de omgeving van hun percelen zo?
Het gebied bij Dussen. Links de Biesbosch, Hank en de Napoleonsweg, de latere A27 (Topotijdreis 1925)
De Geffelkamp en de Hooge en Lage Laar (Topotijdreis 1925)
De geschiedenis van het gebied
Het is al bijzonder dat we namen van (groepen) percelen op kadastrale kaarten vinden. Wie met oude boeren praat, weet dat voor de ruilverkaveling vrijwel elk perceel wel een informele naam had. Dat was nodig in de tijd dat boeren nog niet beschikten over kadastrale kaarten, laat staan smartphones met coördinaten en gps-gegevens.
Het onderhavige gebied was voor de tijd van de overstromingen die begonnen met de Sint-Elisabethsvloed in 1421 in gebruik als landbouwgebied. De Biesheuvelstroomrug die ter plaatse van de Hooge Laar ligt was voor 1421 vrijwel zeker in gebruik als akkergrond. Na de herbedijking van 1461 met de Kornsche Dijk bleef het gebied ten westen van de zeedijk tot 1699 onbedijkt kweldergebied. Het slibde steeds meer op. Vanaf de dijk werden er langzaamaan weer percelen in gebruik genomen als weidegrond. Bij het woord ‘Muilkerk’ op de ‘inzoom-kaart’ ziet men dat er vanaf de dijk bij de Kalversteeg weer percelen zijn teruggewonnen. De twee ‘Laar-gebieden’ zijn in 1461 niet mee-ingepolderd, omdat enkele diepe gantels dat moeilijk maakten. De Laren zijn wel omkaad kort na 1461. Pas per 1699 werd het gebied volledig veilig door aanleg van de buitendijk bij Hank. Het hele ingepolderde gebied werd goeddeels opnieuw ingericht.
Woordverklaring ‘Laar’
We zien een Hooge en een Lage Laar. ‘Laar’ is een veel voorkomend, maar desondanks lastig etymologisch te duiden woord. Er was bij de Kornsche Dijk een hoog en een laag gebied met dezelfde naam. Dat hoogteverschil past bij een gebied dat aan het opslibben is. De Hooge Laar ligt dichter bij de zeedijk uit 1461 en de Schenkeldijk uit 1646. Te veronderstellen valt dat de Hooge Laar, gelet op de ligging, eerder en sneller opgeslibd is dan de Lage Laar, waar het water woeliger was. We hebben dus hier namen voor een gebied, vermoedelijk uit de 15e eeuw toen het gebied al redelijk opgeslibd was. Overigens is de Hooge Laar ook al van nature hoger, omdat daar de Biesheuvelstroomrug, – daterend al van voor het begin van de jaartelling – ligt. Een dergelijke stroomrug zorgt voor enige rust in een kweldergebied en daarmee voor extra aanslibbing. Uiteindelijk klinkt de stroomruggrond minder in dan de oude bodem op andere locaties onder de laag slib.
Dan nu de lastige duiding van het woord ‘laar’. Het toponymisch grondwoord laar ‘intensief benut bos, bosweide’ heeft volgens de taalkundigen Van Berkel en Samplonius (zie etymologiebank) van oorsprong betrekking op de uitbating van een bosgebied begroeid met beuken en eiken:
Het grondwoord komt met name in het oosten en zuiden van Nederland voor, in het Fries-Hollandse gebied is het zeldzaam. Vroeger werd laar omschreven als ‘open plek in een bos, bosweide’. Tegenwoordig neemt men aan dat het toponiem oorspronkelijk het door de nabije bewoners intensief benut gedeelte van het bos aanduidde. Men hoedde er varkens en ander kleinvee, haalde er strooisel voor de stal (dat na gebruik voor bemesting werd gebruikt), sneed er loof voor wintervoer en haalde er hout voor brandstof en woningbouw. Dit intensieve gebruik leidde tot een degeneratie van het bos, dat kaal werd en soms zelfs verviel tot heide. De naam laar bleef echter in gebruik. Zo treedt in Brabant en Vlaanderen, mogelijk ook elders, in de loop der tijd, naarmate meer bos verdween, een betekenisverschuiving op naar ‘kaal weidegebied (veelal in gemeenschappelijk gebruik).
Hier raakt de betekenis de oudere interpretatie van J. de Vries uit 1971: ‘open veld, onbebouwd veld’ (etymologiebank).
Enkele tientallen kilometers verder hebben we onder Den Bosch locaties als Herlaar en Nemelaar. Mooie landhuizen, gebouwd in de Brabantse bossen. Bij de Kornsche Dijk, in een gebied dat vroeger tot het graafschap Holland behoorde en honderden jaren regelmatig onder water stond en door opslibbing weer vaak boven water kwam totdat het door bedijking in 1699 helemaal droogviel, moet men niet aan eiken- en beukenbomen denken. Het beuken-eikenbossen horen thuis op droge tot matig vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke bodems op lemige zandgronden, zandleem, keileem en zandige lössleemgronden, niet op vruchtbare stroomruggronden.
Het is bekend dat op droogvallende buitendijkse gronden bij de zeedijk van 1461 vee geweid is. Na 1461 werd in ieder geval de Hooge Laar omkaad, zodat deze nog slechts bij extreme overstromingen onder water liep. De betekenis ‘kaal weidegebied’ zal hier in de loop van de periode 1461- 1699 feitelijk aan de orde zijn geweest. De Laren bij de Kornsche Dijk hebben dus een andere woordbetekenis dan de Laren op de Brabantse zandgronden. Van Berkel en Samplonius waarschuwden al niet voor niets dat betekenisverschillen in ons kleine landje groot kunnen zijn…
Woordverklaring ‘Geffelkamp’
De Geffelkamp ligt lager dan de Laren. Dit heeft ermee te maken dat het kwel- en regenwater van duizenden hectares in het gebied ten oosten van de Kornsche dijk hierlangs westwaarts stroomde. Voor 1421 lag hier de Middelt, een natuurlijke afvoergeul, na de opslibbing bleef hier een waterafvoer, waarschijnlijk mede door mensen in stand gehouden. Hier heeft snelstromend water de vlotte aanwas van land na de overstromingen in de 15e eeuw tegengehouden.
Opvallend is dat de naam Geffelkamp op meerdere percelen ‘kampen’ slaat. Vermoedelijk is de ‘meervouds-en’ achterwege gebleven. In het dialect in deze streek gebeurde dat vaker. ‘De huis staan aan de dijk…’
Voor wat betreft de naam Geffel biedt de etymologiebank uitkomst. We vinden in F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek:
geffel, geffeling, gegeffel, zn.: vuil in sloten of tegen dijken. Van Dale omschrijft als ‘aanspoelsel van grote rivieren dat de boeren verzamelen voor strooisel’. Misschien verwant met gubbelen, gibbelen ‘braken’, dus ‘wat de rivier uitbraakt’?
Dit woord past perfect bij de situatie in dit gebied tot 1699. In de periode tot de herbedijking van dit gebied in 1699 zal via de afvoergeul, de latere Kornsche gantel op deze plek plantenmateriaal (en losgeslagen veen!) uit het kweldergebied en de Biesbosch-binnenzee hierheen gevoerd zijn.
Boeren zullen dankbaar gebruik gemaakt hebben van de aangespoelde veen- en plantenresten. Gratis compost van de natuur, die kans liet men zich vanzelfsprekend niet ontnemen.
Na de herbedijking van het gebied in 1699 zal er nog maar weinig plantenmateriaal zijn aangevoerd. Een sluis in de nieuwe Buitendijk voorkwam dat de wind en de vloed vanuit de Biesbosch nog plantenrestanten oostwaarts naar het nieuwe land voerden. Dat er nog enige plantenrestanten aanspoelden als het oude, al voor 1461 ingedijkte land zijn water westwaarts loosde via de Kornsche Dijk is aannemelijk, maar de hoeveelheden zullen flink minder zijn geweest.
Bronnen
Bron etymologie: Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2010), Etymologiebank, op https://etymologiebank.nl/
Bron inzake herbedijking: B.W. Braams,‘Eerste bedijkingen ná St. Elsabethsvloed’, in:Historisch-Geografisch Tijdschrift, 1990 nr. 2
C.W. Schoneveld zegt
In het Engels komt het woord ook voor, met dezelfde spelling, waar het behalve de betekenis “graf” ook een slaapplek voor vee is, of een soort landbouwgrond.