Vooruitlopend op De Revisor van dit najaar publiceerde Marc van Oostendorp afgelopen maanden een serie artikelen op deze website onder de noemer ‘Een zomer met Manon Uphoff’ waarin hij haar oeuvre van alle kanten belicht. In het vijftigste en laatste artikel noemt hij haar loopbaan ‘een interessante casus’. Hij doet een oproep om te onderzoeken wat Uphoffs plaats in het literaire veld is, want: ‘enerzijds is zij bij uitstek actief in dat veld – ze heeft bestuurswerk gedaan voor allerlei literaire organisaties – en tegelijkertijd komt de échte erkenning maar moeizaam op gang’. Wat betreft de activiteiten van Manon Uphoff in het literaire veld in de beginjaren van haar schrijverschap en de gendermechanismen in de literair-kritische aandacht voor haar vroege werk heb ik het voorwerk al gedaan in een studie waarop ik in 2008 ben gepromoveerd. Het betreft de eerste tien jaar van haar schrijversloopbaan; van haar debuut in 1995 tot en met de ontvangst van haar tweede roman Koudvuur in 2005. In deze bijdrage geef ik in het kort wat van mijn bevindingen weer en neem daarin ook de recente discussie mee over het achterblijven van erkenning voor het literaire werk van vrouwelijke auteurs.
Dat Manon Uphoff vanaf het begin van haar schrijversloopbaan actief is in het literaire veld valt op te maken uit de inventarisatie van de nevenactiviteiten die voortkomen uit haar schrijverschap. Zo publiceerde zij niet alleen verhalen in verschillende literaire tijdschriften, maar nam ze ook zitting in de redactie van onder andere De Revisor. Of de échte erkenning voor haar oeuvre, zoals Van Oostendorp dit terloops aansnijdt, achterblijft, valt wat lastiger te meten en kan hooguit gereconstrueerd worden. In een dergelijke reconstructie nemen de aandacht voor haar literaire werk in de dag- en weekbladkritiek en de (nominaties voor) literaire prijzen een prominente plaats in. Dit wil niet zeggen dat een auteur zelf geen stem heeft in de literair-kritische ontvangst. Manon Uphoff heeft zich in haar debuutjaren actief gepositioneerd in het literaire veld door interviews en lezingen te geven en nam daarbij de gelegenheid om de beeldvorming over haar werk en dat van andere auteurs waar nodig bij te sturen. Dat zij daar in het begin ambivalent tegenover stond, blijkt uit haar bijdrage aan het eerste nummer van 2006 van De Revisor, dat is gewijd aan literaire kritiek: ‘Als een schrijver zijn manuscript eenmaal de publieke arena heeft ingezonden, doet hij er wijs aan zijn mond dicht te houden. Hij heeft immers als gesproken, langdurig, zonder dat iemand hem in de rede viel’.
Romantisering
Alle toonaangevende dag- en weekbladen, op het dagblad Trouw na, bespraken in 1995 het debuut van Manon Uphoff. Met enige tussenpozen verschenen de recensies in de maanden na publicatie van Begeerte en die waren in het algemeen lovend. Naast de positieve literair-kritische aandacht ontving de verhalenbundel andere blijken van waardering. Zo werd aan het verhaal ‘Begeerte’ de RABO-bank Lenteprijs voor Literatuur toegekend en de bundel werd genomineerd voor de Anton Wachterprijs en de ECIprijs voor Schrijvers van Nu. Terugkijkend kan gesteld worden dat het debuut door de literaire kritiek als een grote belofte de Nederlandse literatuur werd binnengehaald. Een jaar later prijkte Begeerte zelfs op de shortlist van de AKO Literatuurprijs. Dit was voor Onno Blom de aanleiding om in Trouw het debuut alsnog te prijzen: ‘Manon Uphoffs debuut Begeerte […] is al aan zijn derde druk toe. Dat is opmerkelijk voor een debuut, maar wel te begrijpen vanwege het onderwerp en de soepele stijl waarin de verhalen zijn opgesteld’. Ook op een later moment in haar loopbaan trad Onno Blom op als pleitbezorger voor haar literaire werk. Zo corrigeerde hij in een voorbeschouwing in Trouw het juryrapport dat verscheen bij de nominatie van Gemis voor de Libris Literatuurprijs 1998.
In de literair-kritische reacties tekenen zich interessante gendermechanismen af. Een daarvan noemde Manon Uphoff in een interview in 1996 in het Utrechts Nieuwsblad, waarin ze terugkeek op de ontvangst van Begeerte en tegelijkertijd haar intenties benoemde: ‘Het valt me op dat vooral de vrouwelijke recensenten zoals Jessica Durlacher (Vrij Nederland) en Elsbeth Etty (NRC) mijn boek heel aandachtig gelezen hebben. Sommige mannelijke recensenten daarentegen lezen in mijn verhalen een romantisering van fysiek geweld. Dat vind ik jammer, want dat is wel het laatste waar ik heen wil’.
Opmars
In 1997 publiceerde Manon Uphoff haar tweede boek, de roman Gemis. Zes dag- en weekbladen bespraken de roman binnen een maand. De snelheid waarmee haar tweede boek werd besproken, is typerend voor de literaire status die Uphoff inmiddels na haar debuut had verworven. Dat wil niet zeggen dat recensenten uitsluitend lovend waren over de roman. Zo concludeerde Robert Anker in Het Parool over Gemis: ‘iets te melden hebben ontbreekt’. Verschillende recensenten brachten Gemis in verband met de thematiek van ‘generatie Nix’. In een interview in het Utrechts Nieuwsblad werd haar gevraagd naar de verwantschap met deze literaire stroming en nam zij duidelijk stelling: ‘Met die schrijvers voelt Uphoff zich niet zonder meer verwant. Maar de suggestie dat het proza van de in de jaren zestig geboren auteurs over ‘niks’ zou gaan, en dus ‘niks’ zou zijn, wijst ze stellig van de hand. “Daar kan ik me echt boos over maken. Dat schrijvers van mijn generatie vaak zo spottend en cynisch zijn over de werkelijkheid, geeft eigenlijk een groot verlangen naar echtheid aan. Achter die thematiek zit in wezen een heel romantische gedachte”’.
In het najaar van 1998 verscheen De fluwelen machine, haar tweede verhalenbundel. Opnieuw toonde de dag- en weekbladkritiek zich enthousiast, waarbij het titelverhaal de meeste bewondering bij de recensenten wekte. In de bespreking in Het Financieele Dagblad werd Manon Uphoff door Mirjam van Hengel vergeleken met auteurs als Connie Palmen, Margriet de Moor en Anna Enquist. Daarbij is niet gezocht naar stilistische of thematische overeenkomsten; de vergelijking was alleen gebaseerd op de constatering dat de auteurs allen tot hetzelfde geslacht behoren en succesvol zijn. In die vergelijking viel Manon Uphoff volgens Van Hengel wel in positieve zin op: ‘Toch is haar literaire talent groter dan dat van Margriet de Moor of Anna Enquist […]’.
In de jaren rond de millenniumwisseling trok het verkoopsucces van deze vrouwelijke auteurs de aandacht in de pers. Dit vormde de aanleiding voor de Jan Campertstichting om in 2000 een symposium te organiseren over de ‘opmars van vrouwen in de Nederlandse literatuur’. Manon Uphoff hield op dit symposium een lezing. Ze legde daarin de vinger op de zere plek door te constateren dat de opmars van vrouwelijke auteurs vooral betrekking heeft op ‘de vermeende en werkelijke toename van vrouwen als succesvolle (lees: commercieel succesvol), veelgelezen, veelverkochte, nadrukkelijk in de media aanwezige auteurs’, maar dat de deelname van vrouwelijke auteurs aan het literaire veld en de toekenning van literaire prijzen aan vrouwelijke auteurs daarbij achterblijven.
Weggeblazen
De literaire status die Manon Uphoff in die tijd inmiddels heeft verworven, blijkt onder andere uit de door Vrij Nederland in 2003 samengestelde top-vijf van belangrijkste auteurs die zijn gedebuteerd in de jaren negentig. In deze ranglijst, gebaseerd op een enquête onder literatuurrecensenten van dag- en weekbladen, staat zij op een gedeelde tweede plaats met Arnon Grunberg. Een jaar eerder werd aan haar de eerste C.C.S. Crone-prijs uitgereikt, een tweejaarlijkse oeuvreprijs van de gemeente Utrecht.
Bijna 25 jaar na haar debuut verscheen in het voorjaar van 2019 haar veelbesproken roman Vallen is als vliegen. De literair-kritische ontvangst is lovend. Zo kreeg de roman vijf sterren in NRC Handelsblad en in De Groene Amsterdammer stelde Marja Pruis in haar bespreking dat Uphoff de roman ‘met een meesterhand tot een waarlijk piece of art heeft gesmeed’. Een jaar later riep Xandra Schutte in De Groene Amsterdammer de roman uit tot een van de 21 beste romans van de 21e eeuw. Manon Uphoff ontving datzelfde jaar de Charlotte Köhler Prijs voor haar gehele oeuvre en ze won de Tzum-prijs 2020 voor de mooiste zin uit Vallen is als vliegen.
Ook Joost de Vries besteedde in De Groene Amsterdammer aandacht aan de roman naar aanleiding van de nominatie voor de Libris Literatuurprijs in het voorjaar van 2020, waarbij de roman als de gedoodverfde winnaar werd gezien: ‘Ik dacht: Manon Uphoff, de gedoodverfde favoriet – zegt dat ‘gedoodverfde’ niet meer over het belang en de waardering van een boek dan de daadwerkelijke prijs? Ze was eerst de gedoodverfde winnaar van de Bookspot Literatuurprijs, die door Wessel te Gussinklo werd gewonnen. Daarna was ze de gedoodverfde winnaar van de Libris Literatuurprijs, die werd toegekend aan Sander Kollaard.’ Op Twitter reageerden vakgenoten als Jann Ruyters en Marja Pruis ontsteld als blijkt dat Vallen is als vliegen de Libris Literatuur Prijs niet heeft gewonnen. Ook Joost de Vries stelde in zijn beschouwing in De Groene Amsterdammer: ‘Iedereen die ik kende las haar roman Vallen is als vliegen en iedereen was er evenzeer van weggeblazen.’
Schrijverscollectief
In september 2020 mengde Manon Uphoff zich in de discussie over het hoge gehalte van (witte) mannelijke auteurs bij de nominaties voor de Boekenbon Literatuurprijs, de opvolger van de AKO Literatuurprijs. Voor die prijs werden dat jaar de boeken van vier mannelijke auteurs en één vrouwelijke auteur genomineerd. In haar post op Facebook, die werd overgenomen door het platform Tzum, stelde ze: ‘Het kan niet anders of ook ik moet concluderen, de laatste shortlist van de Boekenbon Literatuurprijs bestuderend, dat het nog immer niet goed genoeg is, wat wij vrouwen schrijven. En dat wij veel beter ons best zouden moeten doen om het Hele Hoge niveau te halen dat voor anderen nog weleens bereikbaar is’. Via een post op social media benadrukte Manon Uphoff, net als in haar lezing uit 2000, dat de honoreringen voor het literaire werk van vrouwelijke auteurs achterblijven. Niet alleen spreekt zij zich over dit onderwerp uit in het online debat, zij sloot zich recent ook aan bij het schrijverscollectief Fixdit, dat zich inspant voor meer diversiteit in de canon en het literaire veld en deze maand het manifest publiceert getiteld Optimistische woede. Fix het seksisme in de literatuur.
Lenny Vos is literatuurwetenschapper en promoveerde in 2008 op de dissertatie Uitzondering op de regel. De positie van vrouwelijke auteurs in het naoorlogse Nederlandse literaire veld.
Laat een reactie achter