Op donderdag 29 september 2022 om 16.00 stipt zal Lucas van der Deijl zijn proefschrift A New Language for the Natural Light. Translating the New Philosophy in the Dutch Early Enlightenment (1640-1720) in het openbaar verdedigen in de Agnietenkapel van de Universiteit van Amsterdam. De verdediging zal ook via een livestream te volgen zijn (link volgt later). De promotores zijn prof. dr. Lia van Gemert en prof. dr. Antal van den Bosch.
Geïnteresseerden die de verdediging op locatie willen bijwonen wordt verzocht, vanwege de beperkte capaciteit van de Agnietenkapel, zich aan te melden via dit aanmeldformulier.
De Nederlandse Republiek was een belangrijke voedingsbodem voor het ontstaan van de Vroege Verlichting (1640-1720). Mede dankzij de relatieve persvrijheid verschenen veel boeken van invloedrijke rationalistische denkers zoals René Descartes (1596-1650), Thomas Hobbes (1588-1679), en Benedictus de Spinoza (1632-1677) voor het eerst bij Nederlandse uitgevers en boekverkopers. Nederlandse vertalers maakten hun werk vervolgens toegankelijk voor lezers die het Neo-Latijn, Frans, of Engels niet machtig waren. Door zulke vertalingen vonden nieuwe en controversiële ideeën weerklank in uiteenlopende, lokale discussies in de volkstaal.
In zijn proefschrift onderzocht Lucas van der Deijl deze eerst Nederlandse vertalingen van de Nieuwe Filosofie. Centraal staan de ideologische motieven, sociale omstandigheden, en taalfilosofische context van vier Nederlandse vertalers van Descartes, Hobbes en Spinoza: Jan Hendrik Glazemaker, Pieter Balling, Abraham van Berkel en Steven Blankaart. De belangrijkste conclusie is dat deze vertalers niet slechts functioneerden als neutrale woordvoerders van de grote denkers van de Vroege Verlichting. Integendeel, ze waren proactieve makelaars van nieuwe ideeën, die een toepassing kregen als argumenten in lokale, Nederlandstalige discussies over actuele filosofische, religieuze en medisch-wetenschappelijke problemen. Vertalers pasten hun taalgebruik aan afhankelijk van de sociale en ideologische context van hun werk, bijvoorbeeld door vermijding van leenwoorden, verrijking van slecht ingeburgerde terminologie met glossen in de kantlijn, en door verduidelijking van de brontekst in langere Nederlandse zinnen.
Van der Deijl interpreteert deze vertaalstrategieën in het licht van de rationalistische overtuiging dat taal een onbetrouwbaar communicatiemedium was voor rationele kennis. Descartes, Spinoza, en Hobbes waren zelf in wisselende mate sceptisch over de mate waarin het ‘gewone volk’ ontvankelijk was voor hun ideeën. Zij schreven daarom sommige van hun werken bewust in het Neo-Latijn. Door de semantische instabiliteit van taal lagen verkeerde interpretaties immers altijd op de loer. De filosofen wilden liever voorkomen dat sommige van hun ideeën een eigen leven gingen leiden buiten de veilige en beperkte publieke sfeer van het Latijn.
Hun vertalers waren echter minder pessimistisch. Zij deelden de scepsis ten aanzien van taal die in hun bronteksten tot uiting kwam, maar kozen een meer pragmatisch standpunt. In navolging van Nederlandse woordenboekenmakers en taalfilosofische critici als Adriaan Koerbagh en Lodewijk Meijer geloofden zij wel in de mogelijkheid om het denken te vernieuwen met taal, en de taal te hervormen via het denken – door taalpurisme, nieuwe terminologie, en retorische transparantie. Zij gingen, kortom, op zoek naar een nieuwe taal voor het natuurlijk licht (de rede).
Uit computationele tekstanalyses blijkt dat de onderzochte vertalingen de sporen dragen van deze zoektocht naar een nieuwe taal voor de communicatie van rationele kennis. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat die nieuwe talige conventies beperkt bleven tot een kleine kring van vertalers en andere vrijdenkers. Zij gingen op zoek naar compromissen voor de rationalistische scepsis ten aanzien van taal. Zo werd taalhervorming een middel om rationalistische ideeën te kunnen gebruiken in de fundamentele debatten van hun tijd.
Lucas van der Deijl (1991) studeerde Nederlands en Geschiedenis in Utrecht en werkte na zijn studie aan de Universiteit van Amsterdam als Pre-PhD fellow bij het onderzoeksprogramma CREATE en aan de Universiteit Utrecht als redacteur bij www.litlab.nl. In 2017 ontving hij een beurs uit het NWO-fonds ‘Promoties in de Geesteswetenschappen’ voor zijn promotieonderzoek naar de Nederlandse verspreiding en vertaling van het werk van Descartes, Hobbes, en Spinoza. Sinds augustus 2021 is hij werkzaam als universitair docent Oudere letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen.
C.W. Schoneveld zegt
Over Abraham van Berkel gesproken: het is dit jaar juist 50 jaar geleden dat ik, gedreven door nieuwsgierigheid en geholpen door toeval en speurzin de vertaler “A.T.A.B.” heb geïdentificeerd van Hobbes’s Leviathan, via de omweg o.a. van een Latijnse vertaling van Sir Thomas Browne’s Religio Medici. Het verhaal kwam uiteindelijk terecht in mijn Intertraffic of the Mind (1983) en bleek een internationale stimulans te bevorderen op het gebied van de Nederlandse ideeëngeschiedenis , waar ook dit proefschrift weer van getuigt.
Lucas van der Deijl zegt
Geachte dr. Schoneveld, dank nog voor uw reactie. Het hoofdstuk in mijn proefschrift over Van Berkel steunt inderdaad in belangrijke mate op uw studie Intertraffic of the Mind. Ik ben blij en vereerd dat u bij de verdediging aanwezig zult zijn en kijk ernaar uit om u te ontmoeten.