Het moest even bezinken, de uitspraak van CPNB-directeur Aendekerk dat ‘de verplichte leeslijst’ (met boeken zoals Het bittere kruid van Marga Minco), in staat is om ‘vakkundig alle leesplezier’ eruit te ‘rammen’ bij leerlingen. De uitspraak riep een enorme frustratie bij me op, waar ik niet meteen de vinger op kon leggen. Ook na haar excuses, die (overigens zeker terecht) gericht waren aan Minco zelf, bleef ik met een onbehaaglijk gevoel achter. Inmiddels heb ik dankzij de column van Ellen Deckwitz in het NRC de vinger op de zere plek kunnen leggen: er spreekt een totale minachtig uit jegens docenten Nederlands. En aangezien ik dat vak zelf beoefen, voel ik me persoonlijk aangesproken door Aendekerk.
Hoewel de CPNB-directeur het wellicht niet volledig doorheeft, richt ze haar pijlen overduidelijk op de leraar Nederlands: er is immers geen ander instituut waarvan men vermoedt dat het ‘verplichte leeslijsten’ voorschrijft aan kinderen.
Twisten
Het probleem is: de leeslijst bestaat niet meer. Het is een gebeuren van vroeger tijden, van ver voordat ikzelf bijvoorbeeld als docent Nederlands aan de slag ging. Hoewel er een zeer beperkt aantal (vooral kwantitatieve) eisen wordt gesteld aan leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs, is er geen lijst met boeken die leerlingen moeten lezen. Dit kan twee dingen betekenen, maar de meest voor de hand liggende optie is dat Aendekerk hier simpelweg niet van op de hoogte is. Dat is zorgelijk (maar ze is zeker niet de enige, vermoed ik).
Dan zou de CPNB (dat namens de volledige boekenbranche spreekt!) er goed aan doen veel in contact te komen met leraren Nederlands. Zo kan zij haar achterhaalde beeld bijstellen. De tweede mogelijkheid is dat de leeslijst meer een metafoor is voor hoe docenten Nederlands hun literaire lespraktijk inrichten. Ook dat zou zorgelijk zijn: het is ietwat anekdotisch bewijs, maar ik moet de eerste leraar nog ontmoeten die een verplichte boekenlijst voorschrijft aan zijn of haar leerlingen. In mijn eigen lespraktijk, maar ook in de lespraktijk om mij heen, staat leesmotivatie voorop. Van dwingend iets opleggen is zelden sprake, tenzij er sprake is van klassikaal gezamenlijk lezen – maar over de voordelen daarvan hoeven we hopelijk niet te twisten.
Instagrampoëzie
Deckwitz beschrijft hierop aansluitend in essentie heel goed waar mijn professionele én persoonlijke frustratie in de kern op neerkomt: ‘Het zou fijn zijn als de docent weet dat hij of zij niet alleen staat in het ambassadeurschap voor de taal.’ Daar gaat het precies mis in het CPNB-verhaal: volgens mij moeten alle actoren in het politieke én literaire veld zich realiseren hoezeer de leraar Nederlands al jarenlang tegen de stroming in aan het roeien is. Door bijvoorbeeld de opkomst van de smartphone, verminderde concentratie, ouders die zélf minder lezen en toenemende mediaconcurrentie staan we eigenlijk 1-0 achter ten aanzien van de leerling.
Toch staan we aan de frontlinie, proberen steeds opnieuw tegen alle maatschappelijke ontwikkelingen in, weer het kind aan het lezen te krijgen. Maar we kunnen het niet alleen: we moeten samen met beleidsmakers, politici én vertegenwoordigers van de boekenbranche hand in hand staan. Samen stáán voor alle geweldige poëzie en literatuur uit ons land. Daarvoor moet vooral meer mét de leraar in plaats van over hem of haar gesproken worden. Wat mij betreft kan de CPNB hierin een grotere rol op zich nemen.
Ik heb wel wat suggesties voor de CPNB. Maak in ieder geval van het instituut leraar Nederlands een volwaardige partij in eigenlijk alles wat je doet. Leer hiervoor van de Teachers in residence die de universiteiten van Amsterdam, Groningen en Nijmegen hebben aangesteld. Nodig leraren uit op het Boekenbal en de Midzomerkinderboekenborrel, stel een leraar Nederlands aan die één dag per week op de CPNB meewerkt aan de organisatie van evenementen en campagnes (de CPNB-onderwijscoördinator is een goede eerste stap), zet meer leraren in jury’s voor prijzen, reik een prijs uit voor docent-leesmotivator van het jaar, roep desnoods de week van de leraar uit! Maar kom bovenal eens kijken in de les, en zie hoe wij dag in dag uit met prachtige klassiekers als ‘Het bittere kruid’, maar ook met hiphopmuziek, literaire podcasts, de teksten van Suzan & Freek, thrillers en Instagrampoëzie alles uit de kast halen om leerlingen in de wondere wereld van de brede literatuur te trekken – en daar te houden.
Willem zegt
Verplichte leeslijst bestaat nog op circa 30% van de scholen.
Maar volgens mij was de quote van Eveline ‘gewoon’ als voorbeeld bedoeld hoe het beter niet moet bij jongeren die nauwelijks lezen. Ze zegt helemaal niet dat het er nog overal op deze manier aan toe gaat. Maak het niet groter dan het is 😉
Luck zegt
Dag Willem, dank voor uw reactie. Heeft u een bron van die 30%?
Het gaat mij er meer om dat júist leraren Nederlands door jarenlange studie, ervaring en kennis in staat zijn om de gidsfunctie voor leerlingen te vervullen. Zij zijn vaak heel goed in staat om te beoordelen of een leerling gebaat is bij Het bittere kruid, of juist een thriller, of wat anders. Leerlingen groeien in literaire competentie, en leren zichzelf en de wereld gedurende de jaren op steeds een andere manier kennen. Met andere woorden: de uitspraak van Aendekerk is nogal generiek.
Er is dus niet zomaar een ‘hoe-moet-het-niet’, zoals u lijkt te impliceren.
Ze zegt niet met zoveel woorden dat het er overal op deze manier aan toe gaat, maar toch is dat wel degelijk de implicatie. Of in ieder geval dat het redelijk gemeengoed is. Als maar slechts enkele scholen het doen, die verplichte leeslijst, dan zou het immers geen maatschappelijk probleem zijn en dus niet noemenswaardig. Het zomaar afdoen als een soort voorbeeld vind ik dus te gemakkelijk.
En ik wil dit dus juist wél groter maken dan het zogenaamd niet zou zijn: de CPNB is een heel belangrijk en groot instituut met veel inspraak en invloed in de boekenbranche. Dat maakt dit wel degelijk een aandachtspunt.
Melchior Vesters zegt
1. ‘Circa 30%’: bron?
2. Veel te veel mensen en instanties hebben een mening over wat docenten Nederlands (al dan niet) doen of zouden moeten doen. Vaak gaan zulke meningen niet verder dan hersendood verklaren ‘leesplezier voorop!’, men is niet gehinderd door enige kennis over doelen en praktijk.
Jeroen Dera zegt
Hoi Willem,
Uitgaande van de niet-representatieve steekproef in Oberon (2016) met 133 respondenten schrijft 27% van de docenten verplichte titels voor, en dan niet in de vorm van een complete lijst. Je opmerking klopt dus niet met de meest recente gegevens die we hebben.
Willem zegt
Ik zou wel eens een artikel willen lezen dat antwoord geeft op de vraag: waar komt het minderwaardigheidscomplex van docenten Nederlands vandaan?
Volgens mij is er in de samenleving en in het boekenvak veel meer waardering en respect dan docenten (blijkbaar) ervaren.
Luck zegt
Dag Willem, waarom vindt u dat docenten Nederlands een minderwaardigheidscomplex hebben? Vindt u dat mijn artikel een blijk is van een zeker minderwaardigheidscomplex?
Uw tweede opmerking leidt wat af van het gesignaleerde probleem. Natuurlijk is er immers ook vaak wel waardering en respect, dat betwist ik helemaal niet. Maar dat betekent natuurlijk niet dat deze casus niet problematisch is, en ik hoop goed uitgelegd te hebben waarom. José-Marie Klaver en Yra van Dijk gingen me hierin met een overtuigend stuk voor, maar zie ook bijvoorbeeld de stukken van Denise van Dalen in Elsevier Weekblad en Damy Baumhoër in de Groene recentelijk.
Overigens kan ik genoeg argumenten geven voor het feit dat deze waardering inderdaad te laag is – er is immers niet voor niets zo’n enorm lerarentekort. Maargoed, dat is een heel andere, maar ook zeer discussiewaardige kwestie.
Jona Lendering zegt
Hoewel ik de frustratie begrijp en deel – ook ik sta ik weleens voor een klas – denk ik dat het aanspreken van het CPNB tijdverspilling is. De belangenorganisatie van de boekenbranche heeft maar één doel: heel veel boeken verkopen. Liefst dezelfde boeken, want dan zijn de opslagkosten beheersbaar.
Tot de middelen behoren eindejaarslijstjes en prijsuitreikingen, waarmee de boekenbranche de lezers steeds hetzelfde beperkte aantal titels onder ogen brengt. Cultuurverschraling is dus een bijeffect van het verdienmodel. Tot de bondgenoten behoren de journalisten, die de eindejaarslijstjes behandelen alsof ze nieuwswaarde zouden hebben, en hun controlerende taak (lees: recensies) hebben teruggebracht tot stukjes van maximaal 600 woorden.
Dat alles kun je onprettig vinden. Het is ook niet fijn. Je richten tot het CPNB alsof die een taak zou hebben in de verdediging van het goede, schone en ware, is echter net zo zinloos als de vraag stellen aan, pakweg, een werkgeversorganisatie of de brancheorganisatie van loodgieters. De rijkdom van onze cultuur is voor zulke instellingen geen prioriteit.
Wat de oplossing is? Ik weet het ook niet. Maar we moeten onze energie niet verspillen aan organisaties zonder culturele ambities.
Ik zie meer in het samenbrengen van de organisaties die wél geïnteresseerd zijn in het goede, schone en ware. Maar misschien wel de grootste nederlaag die we hebben geleden, is dat onderwijs, cultuur en wetenschap steeds meer drie gescheiden terreinen zijn geworden.
Marc van Oostendorp zegt
Natuurlijk staat de CPNB voor ‘het boek’ in brede zin, en wel voor de ‘propaganda’ of zoals dat nu heet de ‘marketing’ ervan. Maar ook uit dat oogpunt is het slecht en schadelijk, wat Aendekerk heeft gedaan. Een eenvoudige marketingwet lijkt mij dat je nooit je eigen producten afkraakt. Je gaat heus niet meer kookboeken of young adult literatuur verkopen door te zeggen dat je Het bittere kruid onleesbaar vindt. Eerder integendeel, want je wekt de suggestie dat er dus boeken zijn die kennelijk onaantrekkelijk zijn en dat straalt onvermijdelijk een beetje op ál je producten af.
Daar komt nog bij dat gelukkig iedereen – of die nu kookboeken verkoopt of loodgieters vertegenwoordigt – erop mag worden aangesproken dat het buitengewoon onkies is om onwaarheden te verkondigen over een vak dat maatschappelijk zeer belangrijk is en in de verdrukking zit, zoals het leraarschap. Het is hoe dan ook heel begrijpelijk dat als iemand in een media-interview pontificaal allerlei onzin over dat vak verkondigt, de vertegenwoordigers van dat vak wat terugzeggen.
Tot slot lijkt mij dat de rel ook niet deze vorm had aangenomen als Aendekerk in plaats van Het bittere kruid een boek van pakweg Ilja Pfeijffer had genoemd. Een hoogbejaarde schrijver van een novelle over de Tweede Wereldoorlog verwijten dat haar werk niet voldoende leesplezier oplevert, is wel erg ongevoelig en dom. In een serieuze marketingorganisatie zou het betekenen dat je zoveel schade aan je merk hebt opgeleverd dat je een stapje terug doet.
Gitta Poelstra zegt
Deze blunder van de CPNB is niet te herstellen met een knullig excuus. Benoem heel gauw iemand met kennis van zaken en bovenal enthousiasme voor het boekenvak. Iemand die weet waarover het gaat!
Luck zegt
Dank Jona, voor je mooie, uitgebreide reactie. Hier leer ik van.
De CPNB is inderdaad een marketingorganisatie, dat betaald wordt door de boekenbranche. Daarom zie ik mijn suggesties (helaas) ook niet zomaar waarheid worden: het instituut van leraar Nederlands kan geen geld op tafel leggen.
Tegelijk delen we wel dezelfde missie: leesbevordering. Althans, daarom ben ik zelf ook stage gaan lopen bij de CPNB en ben ik nu leraar. Ik wil mensen aan het lezen helpen. Ik ben om heel veel redenen op aarde, maar zoals Nietzsche zei dat je werk de ruggengraat is van je identiteit, geldt dat voor mij een beetje voor leesbevordering. De CPNB is dus een vriend, een partner. Als een vriend dan onwaarheden verkondigt en je reputatie in het geding brengt – en zoals anderen schreven, staan we al zo onder druk – voel ik wel de behoefte om wat terug te zeggen tegen mijn vriend. Of ze dit lezen, weet ik overigens niet – waarschijnlijk is hun aandacht (ook zeer terecht) erg op Minco gericht (geweest).
Overigens wil de CPNB zeker niet alleen boeken verkopen. Er is veel liefde in die organisatie, ook echte boekenliefhebbers en fervente lezers. Deze uitspraak was gewoon een enorme misser. Maar als een vriend ‘m maakt, doet het natuurlijk extra pijn.
Yke Schotanus zegt
Aendekerk is niet zo maar iemand, en de opmerking staat in een vermoeiende reeks beeldbepalende publieke opmerkingen over de leeslijst. En daar hebben wij last van. Juist doordat de opmerking onjuist is (er zijn nauwelijks verplichte leestlijsten [zie opmerking Jeroen Dera] en in het algemeen beoordelen leerlingen de leeslijst juist positief [zie onderzoek De praktijk van de leeslijst van Jeroen Dera] en Het bittere kruid werd vorig jaar bij mij op school door diverse leerlingen vrijwillig gekozen en hoog gewaardeerd) is het effect desastreus. Dit soort onzin benadrukken wakkert de weerstand tegen verplicht lezen aan die er toch al is. Leerlingen gebruiken het argument van Aendekerk zelf te pas en te onpas. Zelfs bij mij op het Rhedens in Dieren (waar we helemaal geen lijst hebben en er maar weinig beperkingen zijn aan de samenstelling van de lijst) argumenteerden leerlingen die achter waren met lezen vorig jaar dat ze problemen hadden met de beperkte keuzemogelijkheden die de verplichte lijst bood. Evidente nonsens. Dit soort verhalen kracht bij zetten in de pers maakt het leraren Nederlands wel heel erg lastig om leerlingen aan het lezen te krijgen.
Met eisen stellen aan de lijst (bijvoorbeeld wat betreft leesniveau of periodisering) is overigens mijns inziens ook niet zo veel mis. Het dwingt leerlingen buiten hun comfortzone te treden. Dat levert soms een negatieve leeservaring op, soms een neutrale, maar vaak ook een mooie verrassing.
Luck zegt
Dag Yke, je verwoordt het mooier dan ik zou kunnen. Heel veel dank. Volgens mij hebben jullie op het Rhedens goed onderwijs. 🙂