In de zinvolle, prettig doorwakkerende, discussie over de Canon van de Nederlandse letterkunde duikt her en der ook weer, als het om scholieren gaat, de gedachte op dat literatuur moet ‘aansluiten bij de belevingswereld’ en ‘herkenning’ moet bieden. Ik verbaas me erover dat deze fenomenen als progressief en zelfs inclusief worden beschouwd, terwijl er in werkelijkheid een zeer conservatieve kunst- cq. literatuuropvatting uit spreekt.
Van jongsafaan heb ik veel gelezen en ook op de middelbare school pakte ik wat ik pakken kon aan literatuur – zeker toen ik eenmaal wist dat ik Nederlands ging studeren. Het is daarbij nooit – en zeker toen ik eenmaal studeerde – mijn streven geweest ‘herkenning’ te ervaren of aansluiting bij ‘mijn belevingswereld’. Wat literatuur interessant maakte, was juist dat het zich onttrok aan het alledaagse: dat ik mij in de hooggestemde, zware discussies van Anna Blamans Eenzaam avontuur kon storten, de duistere onbegrijpelijke poëzie van lucebert (die Fens tijdens zijn colleges zo rustig en vakkundig opende), of de fenomenale brieven van Gerard Reve. Als provinciale hetero was er voor mij weinig ‘herkenning’ in die epistels, maar vooral érkenning: erkenning van het bestaan van een andere wereld die ook nog eens geniaal geschetst werd. (Ik denk weleens dat dat aspect van baanbrekende literatuur onderschat wordt: Reve was uiteraard van groot belang voor homoseksuelen die zich erkend wisten, maar daar kun je aan toevoegen dat het belang van zijn werk voor niet-homoseksuelen minstens zo groot was.)
Literatuur heeft voor mij altijd de reis naar het onbekende, vreemde en vervreemdende betekend. Dat bezorgde me het plezier van de tekst(en), deed me realiseren dat niets hoefde te zijn zoals het is, en daagde (en daagt) me uit. Herkenning is mij te gemakkelijk.
Dat brengt me tot de canonenquête. Ik denk dat (ook) ik de opzet verkeerd begrepen heb toen ik mijn lijstje invulde. Helaas kan ik mijn antwoorden niet terugvinden, maar ik vermoed met zeer grote zekerheid dat ik de vraag welke werken in de canon horen zeer canoniek beantwoord heb met, ook in mijn geval, Max Havelaar op nummer één (een boek dat ik sinds mijn studie nooit meer (helemaal) herlas) en dan een rijtje met Kapellekensbaan, Verdriet van België, Oeroeg, Mariken van Nieumeghen etc. Niet verrassend, niet baanbrekend, geen recht doend aan diversiteit.
Als een van de verklaringen voor de conservatieve resultaten (die de opstellers zich misschien deels ook zelf mogen aanrekenen) is wel genoemd dat de respondenten misschien niet lang genoeg hebben nagedacht over hun antwoorden.
Dat zou bij mij heel goed het geval hebben kunnen zijn geweest.
Als ik wat langer stilsta bij mogelijke canonkandidaten – dat wil zeggen: die nu ten onrechte niet of laag op de lijst staan – dan denk ik dat ikzelf ook tot een grotendeels andere top tien zou zijn gekomen, met een veel duidelijker maatschappelijke component.
Om te beginnen had ik de onvermijdelijke numero één, Max Havelaar meteen vervangen door Fabriekskinderen van J.J. Cremer. Dat is een boek dat ‘literair’ (compositie, structuur, variëteit in perspectieven etc.) niet in de schaduw staat van Multatuli, maar het is wel het enige Nederlandse literaire werk dat rechtstreeks effect had op politiek en maatschappij. Van Reve zou ik niet De avonden (prachtboek) maar, vanwege het maatschappelijk belang, een van de vroegste brievenboeken op de lijst zetten. De andere twee van de grote drie zou ik schrappen en vervangen door Blamans Eenzaam avontuur en Volg het spoor terug van J.B.Charles, een boek dat doorslaggevend was voor mijn eigen politieke vorming, de naoorlogse Nederlandse geschiedenis (concreet de nasleep van de bezetting) polemisch maar nauwgezet in kaart brengt en als zodanig een stuk maatschappelijk relevanter en zeker urgenter is dan het polemisch gemiezer en gemuis op de literaire vierkante millimeter van zijn aartsvijand Hermans. Van Stefan Hertmans stel ik Naar Merelbeke voor, dat stilistisch en qua wereldbeeld veel interessanter is dan Oorlog en terpentijn ((mooi boek) maar dat het op de lijst staat lijkt me enigszins ingegeven door de waan van het decennium). In deze lijn Rachels rokje van Charlotte Mutsaers. Uiteraard horen Het bittere kruid en Oeroeg in de top tien. En zeker niet ontbreken mag Omega Minor van Paul Verhaeghen, een roman die in 2004 al werd uitgeroepen tot hét boek van de 21ste eeuw – en dat is vooralsnog niet helemaal onterecht. Ten slotte Bezonken rood van Jeroen Brouwers, vanwege het maatschappelijk debat dat het opleverde, zowel over de nasleep van Indonesië als zeker ook vanwege cruciale vragen die het boek oplevert rond literatuur en werkelijkheid in bredere zin.
Zo. Hierbij dus de enig juiste canonieke top tien, en ik kan het weten want ik heb hem zelf samengesteld. Of om het misschien wat minder cru te stellen: ik realiseer me dat dit lijstje waarschijnlijk meer over mij zegt dan over de Nederlandse letterkunde.
bertram mourits zegt
Ik was het er niet mee eens toen het op Facebook stond, en nu het hier staat ben ik het er nog steeds niet mee eens… Als de hele wereld is ingericht op wie jij bent, hoef je in literatuur geen herkenning te zoeken.
Als je een witte heteroseksuele man bent (niet gaan zuchten, dat telt nog steeds), is de Nederlandse maatschappij op jou (en dus ook op mij) ingericht. Katholiek, middenstand, agrarische achtergrond: het zijn details.
Maar als je omgeving je het gevoel geeft dat je er niet past, alleen een bijrol kan vervullen, kan literatuur die functie wel degelijk hebben. Het gaat daarbij niet om letterlijke herkenning maar om de mogelijkheid je in een literaire wereld te kunnen projecteren, daar jezelf te kunnen zien. (In jeugd- en adolescentenliteratuur is het misschien nog wat belangrijker, maar je dat je Remco Campert is wel een treffend voorbeeld: niets is makkelijker voor een burgerlijk opgevoede, katholieke jongen om je in dat werk in te leven.)