Waarom Iduna Paalman lezen?
De debuutbundel van Iduna Paalman van een paar jaar geleden, De grom uit de hond halen, had ik gelezen en net als iedereen die ik ken en die hem ook gelezen had, vond ik dat een goede bundel, en dat betekent in mijn geval kennelijk dat je de volgende ook koopt. Er is een economische wet die zegt dat een tweede bezoek aan een restaurant in de meeste gevallen tegenvalt: als je in een restaurant komt waar het de eerste keer heel goed was, is de kans redelijk groot dat die eerste keer de kok toevallig helemaal in zijn element was, er leukte gasten waren en het weer buiten lekker. Het is heel onwaarschijnlijk dat het de tweede keer weer zo is. (En als je in een restaurant komt waarin al die factoren de eerste keer geen rol spelen, kom je waarschijnlijk niet terug.) Regression to the mean heet dat: iets wat uitstekend is, heeft de neiging minder te worden, omdat het gemiddelde minder is dan het uitstekende.
Zo’n regressie beleefde ik ook met deze tweede bundel., Bewijs van bewaring. Ik heb genoeg gedichten gelezen om te kunnen zien dat die van Paalman heel goed in elkaar zitten. Het titelgedicht begint bijvoorbeeld zo:
Je hebt een kamer, twee kamers, je vader geeft een cadeau:
één rolschaats, naar de andere kun je fluiten. Met wat overblijft
kom je net de straat uitje hebt een voorgeschiedenis, je vraagt je af: welke leugens
schragen welke plank en lig ik daarop te slapen?
Er is een elegant spel met cijfers: waarom heeft iemand twee kamers? Waarom één rolschaats? Er wordt gespeeld met clichés (‘kun je fluiten’) en beelden (een door leugens geschraagde plank waarop je slaapt). Goed gedaan allemaal. De bundel voldoet aan alle conventies van de 21e-eeuwse dichtkunst. Zo zijn de regels van Paalmans gedichten bijvoorbeeld vaak behoorlijk lang (in het bovenstaande gedicht zijn ze nog relatief kort) en is er vaak nauwelijks sprake van strofes. Alleen: het raakte me niet. Ik weet niet wat ik moet met een stem die een vader heeft die haar ‘pest’ (een woord dat later in het gedicht wordt gebruikt).
De stem praat langs mij heen – en dat ligt natuurlijk net zo goed aan mij als aan die stem. Het is bijvoorbeeld heel wel denkbaar dat ik me te lastig kan verplaatsen in de wereld van een jonge vrouw. Maar dat verandert niets aan het feit.
Mij verging het zo met bijna alle gedichten in de bundel, met één uitzondering: vrijwel precies in het midden staat het gedicht ‘Belastend materiaal’, dat mij volkomen van mijn stuk bracht en dat ik niet meer vergeet: een gedicht dat (zo lees ik het) gaat over de verwarde gevoelens van een vrouw die verkracht is en daarover aangifte doet. Hier is het begin:
Belastend materiaal
Ik heb tegen haar gezegd ik werd van mijn fiets gehaald
in plaats van zelf meegaan ik kende hem niet
in plaats van hij had al mijn eten betaald, ik heb mijn eigen
spieren zorgvuldig verslapt in dit verhaal de dag klaarlichter
alleen als je heel dom bent ga je in eigen rotgant
ik heb gezegd hij was onrustig zijn handen een scheur
in de nacht zijn stem een trage vis met gebit
in mijn uitgedroogd vel hij was een aardezachte piloot die dringend
op de stuurstoel moest had ik hem daar niet eerder uitgenodigd
hoe las ik een pauze in deze schuld
ik heb haar niet gezegd dat ik meedeed hoe leg ik uit
dat ik meedeed om het te stoppen, ik wist ogenblikkelijk wat hij van plan
en hij mocht zijn overtreding niet inzien, (…)
Het is heel moeilijk onder woorden te brengen waarom dit gedicht klikt. Het beschrijft iets heftigs, maar er staan meer heftige gedichten in de bundel. Maar hier hebben de poëtische middelen een functie. Ik begrijp bijvoorbeeld niet wat er bedoeld wordt als de stem van de man een ’trage vis met gebit’ wordt genoemd, en zelfs niet of dat ‘met gebit’ er bijhoort, of het begin is van een volgende zin. Maar dat vreemde beeld drukt op zijn minst het radeloos stamelende uit van iemand die iets wil vertellen dat ze zelf niet kan vatten, en waarvan ze niet zeker weet of ze alles wel moet vertellen omdat ze niet weet of dat wel begrepen wordt, en of haar geen schuld in de schoenen zal worden geschoven die ze zelfs nog ergens voelt, hoewel ze weet dat dit onterecht is.
De poëzie staat ten dienste van de verwarring, net als de onafgemaakte zinnen (‘ik wist ogenblikkelijk wat hij van plan’) en het gebrek aan interpunctie. Hier worden geen dingen op een ingewikkelde manier gezegd waarvan je niet zeker weet of je ze wel wil weten, hier wordt iets keihard in je gezicht gesmeten.
Waarom wil je meemaken dat iets keihard in je gezicht gesmeten wordt? Een belangrijk onderdeel van de poëtische ervaring lijkt me dat je een stem hoort die heel vreemde dingen zegt waarin je je toch kunt verplaatsen.
En: door één zo’n gedicht in een bundel lees je ook de andere anders. Hier is iemand die iets te zeggen heeft – daar wil je nog wel wat beter bij opletten.
Robert Kruzdlo zegt
Het is heel moeilijk onder woorden te brengen waarom dit gedicht klikt > radeloos stamelende uit van iemand die iets wil vertellen dat ze zelf niet kan vatten> lastig kan verplaatsen in de wereld van een jonge vrouw> het gedicht klikt omdat het moeilijk onder woorden te brengen is.
En dan slaat het je keihard in je gezicht. Klats en dat klikt.
Een eerlijke weergaven van wie je bent en hoe je leest.