Op vrijdag 7 oktober reflecteerden verschillende neerlandici in de Koninklijke Bibliotheek op de resultaten van de canonenquête. Op Neerlandistiek worden de bijdragen van de sprekers gebundeld – opdat de discussie breder kan worden voortgezet.
Ik lees in de resultaten van de enquête dat de gemiddelde leeftijd van de respondenten op 54,3 jaar ligt. Dat geeft mij nog net een alibi om met jeugdige overmoed en op basis van mijn ervaring als uitgever enkele meningen en opdrachten te delen over de literaire canon.
Vorige week donderdag overleed op hoge leeftijd de Franse classicus Paul Veyne. Hij maakte begin jaren zeventig furore met het essay Comment on écrit l’histoire, een tekst die de energie van een beeldenstormer uitstraalt. Veyne benadert geschiedschrijving als een oefening in scenarioschrijven. Al knippend en plakkend bouwt de historicus volgens hem een intrige op. Uiteraard hangt de kwaliteit van het knutselwerk af van degelijk bronnenonderzoek, van hard werken en van het talent van historicus als schrijver. Maar het blijft een verhaal met een intrige. Van een objectieve waarheid is geen sprake. Opdracht: probeer elke canon en ook de enquête naar de literaire klassieken te lezen als een verhaal met een intrige.
Paul Veyne, vriend en tijdgenoot van Michel Foucault, vond dat elk feit diepgaand wordt bepaald door de historische context. Hij achtte zich niet in staat om causale verbanden in de geschiedenis te ontdekken. Geschiedenis was voor Veyne geen wetenschap, maar een weten om het weten, een bron van kennis die genoeg heeft aan zichzelf. Of het nu ging om vergankelijkheid, decadentie, het verdwijnen van kunstschatten of de ondergang van beschavingen: al die bronnen van melancholie en pessimisme hadden geen geheimen voor hem. Het feit dat we rituelen, kunst en teksten voortdurend anders beoordelen of waarderen, dat reputaties op en neer gaan, dat er geen onwrikbare canon kan bestaan, daar liet Veyne zijn slaap niet voor. Inspiratie voor die gelijkmoedige houding putte Veyne uit zijn levenslange lectuur van Nietzsche. Veyne zag er geen graten in dat een grondige kennis over de antieken beperkt bleef tot een groep experten. Zolang die experten zich maar uitsloven om hun kennis te vulgariseren, te verspreiden, te delen met mensen die geen tijd hebben om Attisch Grieks te leren. Opdracht: wie niet wil dat leescultuur een tool wordt om segregatie te handhaven, moet vooral beter onderwijs eisen. Bijkomende opdracht: om te overleven, zult gij vulgariseren.
Kostbare tijd verspild
‘Vulgariseren, verspreiden en verdelen’ lijkt me een geschikt devies voor het uitgeversgild. Lang geleden werd door idealisten ook ‘veredelen’ aan deze taakstellende opsomming toegevoegd, maar zo bont zal ik het deze middag niet maken.
Het heeft me als uitgever jaren gekost om te wennen aan het onthechte standpunt van Veyne. Misschien had ik heimwee naar de causale verbanden die Veyne losliet. Bovendien kwam ik er als beginnend redacteur meteen achter dat er naast hartige recepten, seriemoordenaars, wandelroutes en ongeremde hartstochten nog ander een genre was dat het zeer goed deed: het verleden. Er was een immense markt voor lezers die zich afvroegen of het vroeger beter was. De jonge versie van mezelf wilde koste wat kost een solide indruk maken op auteurs en collega’s, zodat ik me aansloot bij het professionele jammeren om het culturele peil, een naargeestige basso continuo die luider klonk naarmate de markt voor het literaire boek kromp en het maatschappelijke aanzien van de neerlandistiek kelderde. Opdracht: klaag met mate en oefen je vertrouwen in de toekomst.
Er valt veel te zeggen voor de stelling van Jürgen Habermas dat de moderniteit nog steeds bezig is. Moderne mensen maken voortdurend frontale botsingen van traditie en vernieuwing mee. Misschien ben ik opgegroeid toen dat besef minder sterk aanwezig was. De onverschilligheid die hiermee gepaard ging, stimuleerde een reactionaire en moraliserende houding die, na literaire kwaliteit en populariteit, een belangrijk argument was om canonieke Nederlandstalige literatuur uit te geven. Het zijn klassiekers die je moet gelezen hebben. In mijn wensdenken als uitgever maakte ik de kring zo groot mogelijk: de klassieke auteurs die iedereen moet gelezen hebben. Ik heb op die manier veel kostbare tijd verspild. Opdracht: zoek bewust de confrontatie met schrijvers en teksten die je niet kent.
Na de grote ideologieën
Literaire smaak verandert even intens als het literaire klimaat, de boekenmarkt, het koopgedrag, de leescultuur en kennisoverdracht. Uitgevers moeten zich uitsloven om experten te publiceren die kennis en nieuwe inzichten vulgariseren, verspreiden en delen met mensen die geen tijd hebben om vijf kranten in drie talen én de integrale DBNL van a tot z te lezen. Als het opportuun is, kunnen ze zelfs Nederlandstalige klassieke literaire teksten uitgeven. Een verplichting, laat staan een morele plicht, is dit in geen geval. Het Nederlandse taalgebied zal nooit een boekenmarkt hebben die, zoals in Frankrijk, Duitsland of Groot-Brittannië, in belangrijk mate draait op de heruitgave van klassieke titels. Opdracht: klassiekers mogen ook vergeten of verguisd worden.
Een ander recent voorval versterkt mijn geloof in een strategische terugtocht. In september 2020 hield het papieren tijdschrift Le Débat ermee op. Voor wie dit blad niet kent: Le Débat was een slagschip van het Franse intellectuele leven en werd geleid door twee giganten, historicus en socioloog Marcel Gauchet en uitgever Pierre Nora. Le Débat, opgericht in 1980, bracht een generatie schrijvers en wetenschappers samen die probeerden te begrijpen hoe de wereld er na de grote ideologieën uitzag.
Selectieproces
Le Débat is er bewust mee opgehouden. Pierre Nora heeft die beslissing proberen te duiden als een reactie op maatschappelijke verandering. Uiteraard vond hij ook dat de inhoudelijke dynamiek van een analoge redactie niet getransponeerd kan worden naar een digitaal platform. Toch voelde hij zich vooral belemmerd door de toegenomen polarisering van het maatschappelijke debat. De terugkeer van ideologie en conflict versnelt volgens Nora de achteruitgang van een gedeelde (lees)cultuur. Naar aanleiding van de recente publicatie van zijn autobiografie als uitgever, Une étrange obstination, vatte Nora de toestand samen met een boutade: ‘Il n’y a plus de lieux de mémoire, parce qu’il n’y a plus de mémoire.’ Pro memorie: Nora was eind jaren zeventig de initiator van het Homerische project Lieux de mémoire, dat ook een Nederlandse en Belgische variant kreeg.
Ruim dertig jaar lang hebben we ons afgevraagd wat het einde van de geschiedenis kan betekenen. Terwijl we monkelend indommelden, stak de geschiedenis ons in een rotvaart links voorbij. Ik stel daarom voor om de komende periode waakzaam te blijven en ons te concentreren op het einde van het geheugen. Misschien vinden we het ooit terug. Een literaire canon komt goed van pas tijdens die zoektocht. Zo’n canon biedt ook eindeloze therapeutische mogelijkheden, op voorwaarde dat hij benaderd wordt als een verhaal met een intrige. Opdracht: bedenk nieuwe vormen om het collectieve geheugen te laten spreken, om een gedeelde (leescultuur) op te bouwen, uit te wisselen of te bekritiseren. De uitgevers, een beroepsgroep die overleeft dankzij een perfect darwinistisch selectieproces, zullen u met open armen ontvangen.
Laat een reactie achter