Dat er in het zogeheten Duitse taalgebied een felle discussie woedt over de vraag of met name Oostenrijk en Duitsland dezelfde taal spreken, en hoe we die taal dan moeten zien, met alle verschillen, dat weet de lezer van Neerlandistiek al sinds het verslag dat redacteur Eline Zenner schreef van een lezing van een Oostenrijkse taalkundige tijdens een recent congres. Het is een discussie die kennelijk met veel emoties gevoerd wordt.
Naar het zogeheten Nederlandse taalgebied is de discussie nog niet overgeslagen, maar tijdens het recente Colloquium van internationale neerlandici in Nijmegen, begonnen de Berlijnse taalkundigen Matthias Hüning en Truus De Wilde er wel over.
De populairste visie tegenwoordig is dat het Nederlands polycentrisch is: één taal, maar met verschillende centra, één in Nederland en één in Vlaanderen. Ieder van die centra stelt zijn eigen normen, zodat de twee talen net wat anders gericht kunnen zijn. Het is een term die populair is in kringen van de overheid (de Nederlandse Taalunie) én van de Internationale Vereniging voor de Neerlandistiek. Toch valt er wel wat tegenin te brengen: waar bevinden zich eigenlijk precies die ‘centra’: in Amsterdam en in Antwerpen? Zo precies kun je dat niet aanwijzen. En wat te doen aan de variatie die er ook binnen Nederland en Vlaanderen bestaat, ook in de standaard (een harde g boven de grote rivieren, een zachte eronder, in Nederland).
Actief
De Duitse taalkundige Peter Auer stelt in een recent artikel (waar Hüning en De Wilde ook naar verwezen) voor om in plaats van polycentrisch de term multi-standard voor: een taal met meer dan één standaard, maar dat is natuurlijk uiteindelijk vooral een terminologische verbetering, het idee blijft hetzelfde.
Het is goed om in te zien dat al dit soort termen uiteindelijk politieke termen zijn. ‘Het Nederlands’ heeft geen echte plaats in de werkelijkheid buiten de politiek: het bestaat alleen omdat mensen willen dat het bestaat. Dat wij niet met ons allen vinden dat we een eigen centrum zijn van het polycentrische Duitse taalgebied, met ons eigen Noordzee-Duits, is alleen omdat wij politiek ooit hebben besloten geen onderdeel van het Duitse taalgebied zijn geweest.
Als we anders hadden beslist, hadden we nog steeds ongeveer hetzelfde gesproken. Alleen hadden we dat dan Duits genoemd in plaats van Nederlands.
Dat er in Vlaanderen en Nederland ‘dezelfde taal’ – polycentrisch, multistandaard – wordt gesproken, is dus ook een politieke beslissing geweest, en wel één die vooral door de Vlamingen is genomen. Zij hadden de keuze om te zeggen dat hun dialecten samen een eigen taal vormden, of dat ze dialecten waren van het Nederlands, en hebben voor dat laatste gekozen. De Nederlanders hebben zich dat een beetje laten aanleunen en zijn hier, op een enkele korte periode in de vroege 19e eeuw na, nauwelijks actief in geweest.
Samenwerking
Ik moet eerlijk zeggen dat ik de klachten van Vlamingen dat Nederlanders hun niet de erkenning willen geven waar ze recht op hebben – dat ook zij Nederlands spreken, dat ze zich teveel in de periferie gedrukt voelen, enzovoort – altijd met een korrel zout neem. Kom op, zeg. Als we met ons allen besluiten dat wij eigenlijk Duits spreken, vinden de Duitsers dat ook vast best. Maar dan moeten we daarna niet gaan eisen dat ze met heel veel belangstelling ineens kennis nemen van ons o zo interessante Duits.
De Vlaamse positie is lang die geweest van een perifere positie in het Nederlandse taalgebied. Maar dat was wel een zelfgekozen plaats in die periferie, waar het alternatief was zelf het centrum te worden van de eigen taalwereld.
Termen als polycentrisme en multistandaard zijn wat dat betreft vooral pogingen tot het vinden van een compromis: het is wel dezelfde taal, maar toch ook weer niet helemaal. Daar zal altijd iets in blijven wringen.
Wat dat betreft moet de discussie permanent levend blijven wie er eigenlijk iets aan heeft, aan die politieke stelling dat Nederland en Vlaanderen ‘dezelfde taal’ spreken. Er zijn voor zover ik kan bedenken op dit moment weinig bezwaren tegen het idee, al zie ik (behalve voor neerlandici aan beide kanten van de grens die zo een groter werkterrein hebben) ook weinig grote voordelen. Politieke samenwerking – samen proberen je literatuur in het buitenland te verkopen bijvoorbeeld – kan natuurlijk nog steeds als je zegt dat je ‘verwante talen’ spreekt, of iets dergelijks.
Het maakt niet zoveel uit hoe je het noemt. Misschien is dat wel belangrijk om te beseffen.
Robbert-Jan Henkes zegt
Waarom de hele handel wel “Nederlands” noemen? Heel in het kort, en met een argument dat de vermeende handelsgeest van benoorden de rivieren zal moeten aanspreken: je bent een dief van je eigen portemonnee als je je als Noord-Nederlandse schrijver of vertaler het Zuid-Nederlandse taaleigen ontzegt, of – wat vaker gebeurt – *laat* ontzeggen door redacties. En het argument: maar Marc van Oostendorp zegt ook dat Vlaams geen Nederlands is (ik weet het, kort door de bocht) zal die rijkdom nu niet direct verder ontsluiten.
Marc van Oostendorp zegt
Mij lijkt het prima om zo’n argument te gebruiken: ook dit zou ik een politiek argument noemen. Er is niets tegen poltieke argumenten – sterker, in een discussie als deze heb je geen andere en er is ook politiek nodig voor het bereiken van lovenswaardige doelen zoals het vergroten van de handelsgeest. Alleen moet je, vind ik, wel inzien dat je dan politiek bedrijft.
Stefan Dollinger zegt
I would greatly appreciate if the word “emotional” is not just used as such to describe a central debate. If some get emotional the argument should not be clouded, and indirectly, be disparaged, because of that. One could even argue that “normal” academic debates without emotion are perhaps just that: academic debates. Thanks for the coverage, says this Austrian linguist, who tries very hard not to offer any “diatribes”. Critics disagree, which is fine, as long as they stick to the rules (which, so far, they haven’t).
Marc van Oostendorp zegt
I am not sure that I can see why it is disparaging to mention that certain academic discussions get heated, because that is what they do sometimes, even if they do not touch on political topics, and I do not think there is anything inherently wrong with that. I don’t think I am in a position to comment on the contents of the Austrian debate, but I think it would be interesting to analyse in more detail the differences between discussions on Belgian Dutch / Dutch in Belgium and those about Austrian German / German in Austria.
Stefan Dollinger zegt
I agree, dear Marc, with the avenue you suggest as a way forward. The role of Nazi philology as a heavy burden and quite unexplored unintentional legacy will be a key difference, in my first hunch (see the link: https://www.academia.edu/80069780/Dovetailing_with_Nazism_Eberhard_Kranzmayers_fascist_years_and_their_long_lasting_effect_on_German_dialectology_in_Austria). Dankjewel, kära kollega. Freue mich auf discussions in a more collaborative manner qu’avant… .
lottifuehrscheim zegt
Tussentaal.
Anneke Neijt zegt
Moeten we niet vooral die diversiteit koesteren? Hoe heerlijk is het, immers, om verrast te worden door die andere manier van zeggen. Ik vind dat elke keer weer een feest. Hopelijk gaat het inmiddels om een wederzijds genoegen, want dan is er sprake van gelijkwaardigheid en zal niemand de kwestie als probleem beschouwen.
Joost Minnaard zegt
Helemaal mee eens, en de verrassing wordt alleen maar groter als je ook het Nederlands dat in Suriname wordt gesproken, erbij betrekt.
Patrick De Reyck zegt
Van dezelfde taal spreken is nogal categorisch. Ze vertonen natuurlijk wel veel familiegelijkenis (in Wittgensteiniaanse zin), en een scherpe lijn trekken is daarom mogelijk een essentialistische misvatting: een neurotische bezigheid ad infinitum. Men kan ze binnen een familie plaatsen die zelf ook weer taalspelgelijkenis vertoont met andere families. Uiteindelijk is er alleen taal als spel dat moet gespeeld en gesproken worden om te weten welke het is. Hoe zit het trouwens met al die dialecten? Een categorische ‘apartheid’ lijkt me moeilijk te functioneren en vol te houden. Niet verwonderlijk is taal sterk gekoppeld aan een soortgelijk begrip: identiteit, waarvan een essentialistische opvatting nog altijd tot extremistische problemen leidt.
Jacques Van Keymeulen zegt
Ik heb altijd de term ‘natiolect’ erg handig gevonden om een nationale variëteit van dezelfde standaardtaal te benoemen. Voor Spaans, Engels en Frans bijvoorbeeld bestaan er zeer veel natiolecten. De uitslag van een discussie of de Vlamingen Vlaams dan wel Nederlands spreken heeft weinig te maken met taalrealiteit, maar veel met het niveau van taalnationalisme. Ik heb de indruk dat bijv. Fransen wel uitkijken om de taal (het natiolect) van Franstalige Belgen of Zwitsers of Congolezen of … iets anders dan Frans te noemen. In de naamgeving voor een taal de eenheid of de diversiteit beklemtonen, is inderdaad een politieke keuze.