In zijn artikel ‘Vervoegde voegwoorden in het Oosten’ wijst C.B. van Haeringen op een bijzonder verschijnsel in een aantal Nedersaksische streektalen: naast de reguliere vervoeging met sjwa van de persoonsvorm gevolgd door een subject in de eerste persoon meervoud, komen er vormen voor als doede wiej en gaode wiej (van de infinitieven (dôen en gaon). In deze bijdrage zal ik eerst ingaan op dit verschijnsel en vervolgens een bijzonder geval van vocaalverkleuring bespreken, dat volgens mij verklaard kan worden met de wijze waarop het taalmodel is georganiseerd. De taal waarvoor dit aan de orde komt, is het Hellendoorns, een Sallandse streektaal.
Vervoeging bij meervoudige subjecten
Nedersaksische streektalen worden gekenmerkt door een opmerkelijke vervoeging van de persoonsvorm bij subjecten in het meervoud:
- Wiej loopt naor huus ‘Wij lopen naar huis’
- Iejlûu loopt naor huus ‘Jullie lopen naar huis’
- Zîe loopt naor huus ‘Zij lopen naar huis’
Nog opmerkelijker is dat er bij die vervoeging een tweedeling optreedt als we een ja/nee-vraag maken, met aan de ene kant de eerste persoon (wiej) en aan de andere kant de andere twee personen (iejlûu, zîe). Dit is het geval bij alle werkwoorden in de tegenwoordige tijd, maar ook bij de onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd. Bij de regelmatige werkwoorden echter zijn de vervoegingen voor alle drie personen hetzelfde in de verleden tijd. Vergelijk:
- Lope wiej naor huus? ‘Lopen wij naar huis?’
- Leupe wiej naor huus? ‘Liepen wij naar huis?’
- Pakke wiej det deussien? ‘Pakken wij dat doosje?’
- Pakten wiej det deussien? ‘Pakten wij dat doosje?
- Loopt iejlûu naor huus? ‘Lopen jullie naar huis?’
- Leupen iejlûu naor huus? ‘Liepen jullie naar huis?
- Pakt iejlûu det deussien? ‘Pakken jullie dat doosje?’
- Pakten iejlûu det deussien? ‘Pakten jullie dat doosje’
- Loopt zîe naor huus? ‘Lopen zij naar huis?’
- Leupen zîe naor huus? ‘Liepen zij naar huis?’
- Pakt zîe det deussien? ‘Pakken zij dat doosje?’
- Pakten zîe det deussien? ‘Pakten zij dat doosje?’
Vervoegde voegwoorden
We zien dus een grote regelmaat bij de vervoeging van de persoonsvorm als deze voorafgaat aan het subject wiej (eerste persoon meervoud). Die gaat zelfs zo ver dat de drie onderschikkende voegwoorden (det, of en as) die zich laten vervoegen, dat alleen doen bij wiej en op een manier alsof ze de persoonsvorm na willen doen:
- Ik zegge dette wiej wel kómt ‘Ik zeg dat wij wel komen’
- Hij vreug offe wiej ook kómt ‘Hij vroeg of wij ook komen’
- Asse wiej kómt, dan heurt ze det nog ‘Als wij komen, dan horen zij dat nog’
Het verschijnsel is overigens optioneel; ook de gereduceerde vormen komen voor:
- Ik zegge de-w wel kómt
- Hij vreug o-w ook kómt
- A-w kómt, dan heurt ze det nog
Vormen als doere wiej
Waar ons verhaal uiteindelijk om gaat draaien, zijn enkele werkwoorden waarbij de genoemde regelmaat in de vervoeging bij wiej nog een stap verder gaat. Van Haeringen wijst op voorbeelden als doede, gaode, slaode en staode wiej voor het Dedemsvaarts, Deventers, Rijssens en Ruinens. In het Hellendoorns komen al dit soort vormen voor met een r:
- Dôere wiej det? ‘Doen wij dat?’
- Gaore wiej naor huus? ‘Gaan wij naar huis?’
- Slaore wiej óp taofel? ‘Slaan wij op tafel?’
- Staore wiej te kieken? ‘Staan wij te kijken?’
- Liere wiej daoran? ‘Lijden wij daaraan?’
- Ziere wiej det nog? ‘Zien wij dat nog?’
Ook hier is sprake van een optioneel verschijnsel; ook de gereduceerde varianten komen voor:
- Dôe-w det?
- Gao-w naor huus?
- Slao-w óp taofel?
- Stao-w te kieken?
- Lîe-w daoran?
- Zîe-w det nog?
Vocaalverkleuring
In het Hellendoorns is sprake van verkleuring van enkele klinkers voor de r. Zo klinkt de lange doffe ó van boot voor de r een beetje als de lange heldere o van schaop ’schaap’. De lange u van leuk klinkt voor de r een beetje als de lange ö van nööltien ‘naaldje’. Voorbeelden waarbij die vocaalverkleuring optreedt:
- deure ‘deur’
- ik heure ‘ik hoor’
Die verkleuring blijft echter achterwege in constructies als
- deure wiej ‘deden wij’
- sleure wiej ‘sloegen wij’
In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de vraag hoe dit verschil is te verklaren.
Taalmodel: lexicale en postlexicale regels
Ik denk dat het verschil tussen deure ‘deur’, waarin klinkerverkleuring optreedt, en deure wiej ‘deden wij?’, zonder die verkleuring, te verklaren is als we het verschil bezien in het model van de Lexicale Fonologie. Eenvoudig gesteld komt dit model erop neer dat er onderscheid wordt gemaakt tussen een lexicale en een post-lexicale component. Die tweede component bevat regels die over woordgrenzen heen kunnen werken, dus zodra insertie van de losse woorden in een syntactisch verband heeft plaatsgevonden. Een voorbeeld van zo’n regel zagen we hierboven al: de reductie in de syntactische combinaties van de-w ‘dat we’ en dôe-w ‘doen we’. Kunnen, want niet alle post-lexicale regels hoeven rekening te houden met die syntactische context. Er is geen reden om aan te nemen dat bijvoorbeeld auslautverhärtung (de d op het eind van hónd wordt een t) en bepaalde vormen van woordinterne assimilatie (de f in ofdak wordt een v onder invloed van de d) niet post-lexicaal zouden werken. Hoe zit het dan met die vocaalverkleuring? Die regel zelf kan post-lexicaal werken, maar het verschil (wel of geen verkleuring) heeft te maken met de vraag waar die r vandaan komt. Verkleuring treedt op in deure ‘deur’, dus in een woord dat met een r uit het lexicon komt. Hetzelfde geldt voor (ik) heure ‘ik hoor’: de r zit al in de stam van het werkwoord heuren. Dus ook hier wordt de r meegebracht uit het lexicon. De r in deure wiej ‘deden wij’ komt, naar ik aanneem, voort uit de onderliggende d, althans dat ligt voor de hand, omdat er in andere Nedersaksische streektalen d-vormen voorkomen, zoals doede wiej en dergelijke. Bovendien is intervocalische d-verzwakking tot r een bekend fenomeen in het Hellendoorns. Zo klinkt bedde vaak als berre, vemiddag als vemirrig, en een woord als Jödde ‘Jood’ klinkt als Jörre (naast Jödinne, altijd met d). Dat die r post-lexicaal tot stand komt, kan beargumenteerd worden met de reductievormen. Voor het Hellendoorns zijn er voor deze constructies twee opties:
- Deure wiej det? ‘Deden wij dat?’
- Deu-w det? ‘Deden wij dat?
Die reductie, en dat maakt hier het verschil, is onmogelijk als het werkwoord vanuit het lexicon een r meebrengt (ongrammaticale vormen zijn aangegeven met een asterisk):
- Loere wiej deur ’t raem? ‘Loeren wij door het raam?’
- *Loe-w deur ’t raem?
- Bore wiej det gat? ‘Boren wij dat gat?’
- Bo-w det gat?
Deze visie wordt ook ondersteund door werkwoorden als mudden ‘moeten’. Als de persoonsvorm wordt gevolgd door wiej, dan krijgen we mudde wiej. Echter murre wiej is hier ook mogelijk. Dat ook bij dit werkwoord de r post-lexicaal ontstaat uit de onderliggende d en dus geen ‘lexicale’ r is, blijkt ook hier uit het gegeven dat reductie mogelijk is: mu-w ‘moeten we’. Dus verkleuring treedt op voor een lexicaal ingebrachte r (deure ‘deur). Deze regel blijft achterwege voor de r die post-lexicaal is ontstaan (deure wiej ‘deden wij’). Dat houdt in dat de vocaal in deure met een verkleuring anticipeert op de reeds vanuit het lexicon meegebrachte r. In deure wiej werken de regels lineair als volgt van links naar recht. De vocaal van deure heeft niets te anticiperen, want er staat (nog) een d achter, dus wordt die klinker zonder verkleuring uitgesproken. Vervolgens verzwakt de d tot een r, maar dan is het te laat om nog verkleuring te veroorzaken.
Kortom, vocaalverkleuring zelf is een post-lexicale regel, maar die werkt alleen voor een ‘lexicale’ r en niet voor een r die post-lexicaal uit een d ontstaat.
Laat een reactie achter