Onder beschaafde poëzielezers hoor je de vraag geloof ik niet te stellen, maar buiten die kringen zijn er nog altijd toch heel ontwikkelde mensen die zich bij moderne – dat wil zeggen in de afgelopen eeuw geschreven – gedichten de vraag te stellen: is dit nog wel een gedicht? Je zou zelfs kunnen zeggen dat het een definitie is van moderne gedichten: een gedicht is een tekst waarvan je je kunt afvragen of het wel een gedicht is.
Als lezer houd ik me niet zo bezig met die vraag. Het is een fascinerende vraag, voor de onderzoeker in me, maar als ik lees, maakt het me in wezen niet uit of wat ik lees nu wel of niet een gedicht is. Het is een tekst, mijn ogen gaan erover heen, er reageert van alles in mijn hoofd op de woorden die daar staan. Er zijn oneindig veel genres, net zoveel genres als er teksten zijn. De erkende genres – of het nu gaat om recepten of columns of waarschuwingsbordjes – delen die oneindigheid op een onvolmaakte manier op, nou en? Waarom zou het ertoe doen of deze tekst, door de dichter gepresenteerd als gedicht, voor mij leest als een ingezonden brief? Als het dan maar een goede ingezonden brief is.
Toch raak ook ik tijdens het lezen soms verstrikt in de kwestie, dan bestaat het lezen ook uit proberen te begrijpen ‘waarom dit eigenlijk een gedicht is’. De teksten in de nieuwe bundel Waarvandaan van Hans Tentije bestaan over het algemeen over lange volzinnen die over het blad meanderen. Het betreft over het algemeen melancholische observaties van een oude persoon die wandelt door Praag of door andere straten waar hij ooit is geweest. Het allereerste gedicht zet de toon:
Net als toen
In gedachten volg ik de paden weer, voel hoe het grint
onder mijn spekzolen knerpt, de instelling
is door een hoog ijzeren hek omsloten, de herfstige wingerd
kleurt rood tot aan de raamkozijnen
van de bovenste verdieping, mist onttrekt het dal
aan het zicht, net als toen
zou ik erin willen verdwalen –
ik veronderstel dat de tocht de bedompte lucht
van ontsnappingsdromen nog altijd niet uit de slaapzalen
heeft weten te verdrijven, de penetrante
lucht van sudderlappen en doodgekookte groente
uit de keuken
de echo’s zullen er vast heel lang blijven hangen, het geluid
op de granieten, vuilgeel betegelde gangen
van de stappen van de surveillanten, van die ene
mankepoot vooral, die je sloeg
als hij toevallig de kans kreeg en wist
dat niemand het zag –
de verwilderde boomgaard, afgewaaide takken
her en der en rottend fruit rond de stammen, de moestuin
aan opslag, grassen en distels ten prooi
en wat ooit gewoon lukte maar nu beslist niet meer:
me tussen de spijlen door te wringen
Er zijn allerlei redenen om je af te vragen waarom dit een gedicht is: het is zo begrijpelijk, een korte anekdote, de zinnen zijn allemaal correct. Tegelijkertijd: het kan niets anders zijn dan een gedicht, door de verstilling, door de precisie van de formuleringen – de precisie waartoe je als lezer meteen wordt verleid. Je loopt met de ik mee door de ‘instelling’ waar hij als kind moet hebben gezeten.
Voeg wat hoofdletters toe, haal wat regelafbrekingen weg en het zou het begin kunnen zijn van een verhaal. Maar die hoofdletters staan er niet en de afbrekingen juist wel. Wat is de techniek van die afbrekingen? Wat gebeurt er bijvoorbeeld in je hoofd als je dit leest?
(…) de herfstige wingerd
kleurt rood tot aan de raamkozijnen
van de bovenste verdieping, mist onttrekt het dal
aan het zicht, (…)
Zaken die bij elkaar horen (raamkozijnen en verdieping) worden uit elkaar getrokken, zaken die weinig met elkaar te maken hebben (de bovenste verdieping en de mist in het dal) juist bij elkaar geplaatst. Had je het anders gelezen als er bijvoorbeeld had gestaan:
(….) de herfstige wingerd kleurt rood
tot aan de raamkozijnen van de bovenste verdieping
mist onttrekt het dal aan het zicht
Naar mijn idee is duidelijk dat deze herschrijving een stuk slapper is. Dat heeft deels misschien met de betekenis te maken. Je kunt bijvoorbeeld zeggen dat met name de afbreking tussen raamkozijnen en ‘van de bovenste verdieping’ je als het ware als lezer even naar boven laat kijken: bij raamkozijnen denk je nog aan willekeurige ramen, maar nee, de wingerd bedekt kennelijk het hele huis. In de rest van die regel met de verdieping ga je juist met je blik weer snel naar beneden.
Maar bij de afbreking tussen dal en ‘aan het zicht’ gebeurt er volgens mij niet zoveel, onder andere doordat ‘mist onttrekt het dal’ niet zoveel betekent. Op onttrekken moet aan volgen, dat wordt nu alleen een beetje uitgesteld.
Ik heb het idee dat het belangrijkste organiserende principe bij Tentije is dat iedere regel op een inhoudelijk sterk woord moet eindigen. In dit gedicht, en in de meeste gedichten in deze bundel, is het laatste woord geen voorzetsel, geen ontkenning en zelfs zelden een heel algemeen woord. Aan het eind van de regel staan bij voorkeur concrete woorden. Wanneer je alle woorden van net als toen weglaat behalve de laatste van iedere regel krijg je bijna een samenvatting van het gedicht:
toen
grint
instelling
wingerd
raamkozijnen
dal
toen
verdwalen –
lucht
slaapzalen
penetrante
groente
keuken
geluid
gangen
ene
sloeg
wist
zag –
takken
moestuin
prooi
meer:
wringen
De enige uitzondering is het woord meer, maar je zou kunnen zeggen dat het hier gaat om de woord combinatie niet meer (meer betekent alleen ‘langer’ in deze combinatie). En die is weer wel heel betekenisvol.
Voor Tentije is dichten een vorm van proza schrijven waarbij je belangrijkste woorden eruit licht en bovendien min of meer regelmatig over de tekst verspreid (om de zoveel woorden staat weer een inhoudelijk krachtig woord). Dat geeft duidelijkheid én ritme.
Laat een reactie achter