De Europese taalkundige met het grootste gevoel voor het grote gebaar is ongetwijfeld Philippe Schlenker. Hij wil zo ongeveer de hele wereld bestuderen op een taalkundige manier, of in ieder geval toch uiteenlopende zaken zoals muziek en dans, handgebaren (‘de vis was zo [handen wijd uit elkaar] groot’), en ook dierencommunicatie.
Met een groep medewerkers schrijft hij daarover in een recent artikeltje op de taalkundige preprint-site Lingbuzz. Er heeft, zeggen Schlenker en de zijnen, al veel inkt gevloeid over dierencommunicatie. Vaak gaat de discussie over de vraag of de zang van vogels of de kreten van apen vergelijkbaar zijn met menselijke taal. Dat is logisch, want over mensentaal is veel meer bekend – daar is eeuwen onderzoek naar gedaan. Maar het leidt ook tot een onverkwikkelijke situatie. Biologen trekken volgens veel taalkundige te snel de conclusie dat dierengedrag ’taal’ is – ze zien de rijkdom niet die de taalkundige literatuur heeft opgedolven. Omgekeerd zijn biologen geïrriteerd door wat zij als territoriumdrift van de taalkundigen zien.
Schlenker en de zijnen stellen voor om het onderzoek voortaan anders in te richten, en te spreken over dierentaal-kunde, een vakgebied dat allerlei vormen van communciatie bekijkt, en de menselijke taal als een speciaal geval. Dat klinkt natuurlijk óók weer logisch, maar ze schetsen in hun korte stuk ook overtuigend hoe het eruit kan zien. Ze bedenken meteen drie deelgebieden: formele dierentaalkunde, die de structuur van communicatiesystemen beschrijft, vergelijkende dierentaalkunde die naar verschillen en overeenkomsten tussen soorten – inclusief de mens – kijkt, en evolutionaire dierentaalkunde die beziet welke overeenkomsten kunnen worden toegeschreven aan een gemeenschappelijke oorsprong en welke aan zogeheten coevolutie – doordat diersoorten in gelijke omstandigheden leven, ontwikkelen ze soortgelijke communicatieve behoeften.
Van ieder van de takken van de dierentaalkunde geven Schlenker en zijn medeauteurs voorbeelden. De coevolutievraag doet zich bijvoorbeeld voor bij bepaalde kreten die sommige apen slaken en die de kolonie oproepen om er met zijn allen op te rammen. Die specifieke kreet bestaat bij allerlei soorten uit twee vormen: de eerste wordt gebruikt om alarm te slaan, en de tweede om andere apen te roepen. Er is kennelijk door al die soorten een nieuwe betekenis gevormd uit twee bestaande vormen – en steeds op dezelfde manier. De soorten liggen te ver uit elkaar om te denken dat ze het allemaal van een voorouder van honderden miljoenen jaren geleden geërfd te hebben, dus coevolutie ligt voor de hand. De mens heeft, voor zover we weten, deze specifieke kreet niet, maar het is duidelijk dat hij gevormd is op een manier die doet denken aan hoe mensen soms ook woorden combineren tot een nieuw. De vraag is dan dus: waarom is dit zo’n voor de hand liggende manier dat de natuur er telkens weer voor kiest?
Het is een betrekkelijk eenvoudig voorstel, maar het aantrekkelijke ervan voor de taalkundige is dat het een manier biedt om op een taalkundige manier met het dierenmateriaal bezig te zijn zonder dat je je voortdurend hoeft af te vragen of dit nu wel hetzelfde is als mensentaal. De vergelijking tussen verschillende dierensoorten, inclusief de homo sapiens, staat hoog op de wetenschappelijke agenda. Er is iemand nodig met een breed overzicht zoals Schlenker om te kunnen zien hoe we verschillende benaderingen goed kunnen integreren.
Laat een reactie achter