Volgens de 17-eeuwse Leidse professor Marcus Zuerius Boxhorn (1612-1653) waren de Denen verantwoordelijk voor de naamgeving van het Noord-Hollandse stadje Schagen.
Tot eind vorige eeuw werd de bewering van Boxhorn dat de naam Schagen uit Denemarken stamt, niet heel serieus genomen. De gangbare verklaring over de herkomst van de plaatsnaam Schagen is dat het voortkomt uit het Oud-Nederlandse woord Sceaga, wat ‘bosje’ of ‘kreupelhout’ betekende. Gerald van Berkel stelt in zijn boek Nederlandse plaatsnamen dat ‘Oudere verklaringen ten onrechte aanknopen bij Scheg en Skagi’.
Toch roepen de in de Kop van Noord-Holland gevonden sporen van de Deense zeevaarders, waaronder de archeologische vondsten in Wieringen, vragen op. Ook andere namen langs de Noordzeekust, kunnen worden herleid naar een Deense afkomst. Denk aan de Kennemerduinen (Kinheim) en Callantsoog (Kalland).
Marc Boxhorn of Marcus Zuerius Boxhornius, zoals hij zichzelf in zijn boeken presenteerde was een Nederlandse taalkundige die hoogleraar Welsprekendheid en Geschiedenis was aan de Universiteit van Leiden. En op dat gebied was Boxhorn geen koekenbakker. Hij was de eerste die de Europese talen koppelde aan Aziatische talen en indeelde in één Indo-Europese taalfamilie. Een theorie die nog steeds gangbaar is.
Rorik
De naam Schagen, toen nog in de vorm ‘Villa Scagha’ komt voor het eerst voor in het oorkondeboek van Holland en Zeeland. Er staat beschreven dat graaf Dirk II en zijn vrouw Hildegard vóór 989 zes hoeven overdragen aan het klooster te Egmond. Ruim een eeuw daarvoor hadden de Denen nog aardig wat te vertellen in de gouw Westflinge; het gebied dat grofweg uit Kennemerland, West-Friesland, de Noordkop en Texel bestond. De Franken hadden het min of meer voor het zeggen en om de kuststreek te vrijwaren van viking-aanvallen had de frank Lotharius de Deense viking Rorik benoemd tot hertog van West-Frisia. Hij was er de baas tussen 841 en 873.
De Denen spraken de taal Oudnoors en als je uitgaat van de veronderstelling dat de naam Schagen is ontstaan in de eeuwen vóór 989, dan is de veronderstelling van Boxhorn helemaal niet zo gek. De betekenis van het woord Skagi in het Oudnoors is ‘uitspringende landpunt’ en dat is een passende beschrijving voor het gebied waar het huidige Schagen toentertijd op lag. Andere Skaga’s vinden we in IJsland en in het noorden van Jutland (Denemarken). Deze plaatsen liggen beide op een schiereiland.
Skaga
Opvallend is dat het plaatsje Skagi in IJsland plotseling verandert in Skaga als het een ‘bezit’ aangeeft, dus de tweede naamval krijgt; Skagastrandar en Skagavegan. Identiek aan Villa Scagha, zoals dat in het oorkondeboek van Holland en Zeeland staat.
De Vikingen die in Noord-Holland actief waren, kwamen grotendeels uit Jutland. Het zou dus zomaar kunnen dat Boxhorn gelijk had en dat Schagen vernoemd is naar het plaatsje in Jutland. En dat roept meer vragen op, want als de Denen verantwoordelijk zijn voor de naamgeving van Schagen, hoe zit het dan met de naamgeving van de omringende dorpen en steden?
Loek van der Heide zegt
Geachte Hans Vogelsang, wat betreft de Viking Kolonisatie n West Friesland, Hoe zat het dan met de kolonisatie van vikingen in West-Lauwers Frisia, Het huidige Fryslân , de Westergo? Ik las ook wel eens dat Harlingen, de westelijk van Almenum gelegen havenbuurt in ca. 9e eeuw ook door de Vikingen zou zijn opgericht? In het Beowulf -Epos gaat het in een belangrijk deel over de strijd in ‘Frisia’ Met vriendelijke groet, Loek van der Heide
Arend Quak zegt
In 2000 heb ik al eens over de plaatsnaam Schagen geschreven en toen vastgesteld, dat de naam ook equivalenten heeft in het Oudengels en het Oudhoogduits (A. Quak: “Ein niederländischer Ortsname in nordwestlichem Zusammenhang”, in: Dirk Boutkan & Arend Quak (Hgg.). Language Contact. Substratum, Superstratum, Adstratum in Germanic Languages = ABäG 54 (2000), 129-135). Dat de naam uit het Oudnoords zou stammen, lijkt niet geheel onmogelijk, al geloof ik niet dat de Noormannen behalve in Engeland (Danelaw) veel invloed op de plaatsnaamgeving hebben gehad. De plaatsnaam kan daarentegen heel goed bij een oude Germaanse wortel behoren, die in Skandinavië meer voorkomt dan op het continent.
Frans Wijgers zegt
Interessant artikel! Het inspireerde mij om na te gaan wat er bekend is over het ontstaan van de plaatsnamen Groet en Petten. Groet heette voorheen Groede(n). Het Oudnederlands had de woorden ‘grode, groed(e)’ voor ‘landaanwas’; een spelling met t (* grote, groet, groete) bestond toen niet, voor zover mij bekend. De oudste attestaties (van begin 13e eeuw) van de plaatsnaam Groet zijn echter Grothen en Grothem. Mogelijk ligt hier een Oudnoords ‘grothr, grothi’ (‘groei’, via gróa, groeien) aan ten grondslag? Volgens het MNW was ‘groede’ aangegroeid, aangeslibd land (Oudfries ‘grode’). Het Oudnederlandse grōt (groot) bestond natuurlijk ook, maar dat met Grothem een ‘groot heim’ bedoeld werd, lijkt mij minder voor de hand te liggen. Mogelijk hebben de Vikingen de locatienaam ‘grothem’ (groth + hjem/heim) in de 10e eeuw gegeven aan de door hen aangetroffen aangeslibde en begroeide landstrook (waarop later ‘Groet’ ontstond). Familienamen verwijzen vaak naar locaties, wellicht verklaart dat nog altijd bestaande Noorse achternamen als Grothe, Grothen, Grotheim. Een Nederlandse achternaam Grootheim blijkt overigens ook te bestaan, evenals Duitse achternamen als Grossheim en Großheim. Mogelijk gaat het bij deze Nederlands/Duitse versies toch om de betekenis ‘groot’?
Volgens het ‘Groot Charterboek der graaven van Holland enz.’ (Frans van Mieris, 1753) schreef ‘Florents, Graaf van Holland’ in 1230 over Putthem en Grothem. Met Putthem werd Petten bedoeld. Mogelijk gaat het hier om volksetymologie? Petten zou vernoemd zijn naar drie destijds aanwezige waterputten (zichtbaar in het wapen van Petten). De naamsontwikkeling is chronologisch (let wel: vanaf de 10e eeuw, toen de Vikingen nog in onze kuststreken verbleven) echter als volgt verlopen: Padhem, Pathem, Petheim, Pethem, Putan, Puthen, Putthem e.v. De oudste benamingen bevatten onmiskenbaar de woorden ‘pad/pat’, maar die zijn later weggezet als verschrijvingen. Het móest namelijk wel iets met die ‘putten’ te maken hebben, zo redeneerde men. Dat klopte mogelijk ook wel, maar dan niet in rechtstreekse zin. Het Oudnoorse (mogelijk ook al Oudnoordse?) ‘padda’ betekende ‘pad, amfibie’ (het Middelnederlandse ‘padde, pedde’ zou hiervan zijn afgeleid). Wellicht wemelde het rond die waterputten en in het gebied daaromheen van de padden en duidden de Vikingen het gebied aan als ‘padda-hem’, padhem: woongebied van de padden? Petten heette dus ooit Pathem en Pethem. De letter m is door de eeuwen heen behouden gebleven: het is nog altijd Pettemerduinen en ‘Pettemer zeewering’, niet Pettense duinen en Pettense zeewering.
Arend Quak zegt
De naam Petten verschijnt één keer als Pathem in het Goederenregister van Utrecht [918-48] en verder als Petheim enz. en in de 12e eeuw met . De wisseling tussen en is normaal voor een woord uit het kustgebied, waar klaarblijkelijk een Noordzeegermaans met het Fries verwant dialect bestond, zoals ook uit andere plaatsnamen blijkt. De vorm met zou heel goed een vergissing kunnen zijn. In bepaalde vormen van Merovingisch schrift leek de heel erg op een en het Goederenregister is gebaseerd op oudere oorkonden uit de 9e eeuw of ouder. Dus de interpretatie als ‘put’ is heel aannemelijk. Wat Groet betreft, is de oudste vindplaats Grothen [12e eeuw] en dat lijkt zeer op een datief meervoud van onl. gruotha. Door de taalontwikkeling van het Nederlands is een spelling groet in later tijd met verscherping van d tot t geheel normaal, zeker als de tussenvorm Groede was (zoals van Berkel en Samplonius in hun plaatsnamenboek aangeven). On. gróthr ‘groei’ is praktisch hetzelfde woord als onl. gruotha. Het lijkt echter weinig aannemelijk hier Oudnoordse invloeden aan te nemen. De Vikingen in de Lage Landen hebben voorzover we weten hier geen nederzettingen gevestigd in tegenstelling tot in Engeland. Er zullen ongetwijfeld wel individuen geweest zijn, die zich hier hebben gevestigd (er wordt er minstens een genoemd in een kroniek), maar het is uiterst twijfelachtig, dat die invloed hebben gehad op de naamgeving in onze gewesten. Daarvoor zullen de aantallen te klein zijn geweest. De verwantschap tussen Oudnoords en Oudnederlands is trouwens ook te groot om met zekerheid te kunnen zeggen, dat een woord of eigennaam uit het Oudnoords is overgenomen.
Arend Quak zegt
In het begin zijn woorden en letters weggevallen: … en in de 12e eeuw met u. De wisseling tussen u en i is … De vorm met a zou heel goed…
Magnus van Scaghen zegt
Op oude zeekaarten wordt het plaatsje op de punt van Jutland, die we nu schrijven als “Skagen”, nog geschreven als “Schagen”.
https://sanderusmaps.com/our-catalogue/antique-maps/europe/northern-europe/antique-map-of-denmark-by-braun-and-hogenberg-after-marcus-jordan-15698
Magnus van Scaghen zegt
Een ander argument voor de verwantschap van het West-Friese Schagen en het Jutlandse Skagen is dat in het lokale dialect “Schagen” nog steeds wordt uitgesproken als “Skagen”. (en ook “school” als “skool”)
Op gereconstrueerde geologische kaarten van rond 800 is de Zijpe nog een zeearm die tot nabij Schagen reikte, een nuttige beschutte baai en stopplaats voor vikingen. Wellicht ook was deze plek een springplank voor een korte oversteek naar East-Anglia. Óók vikingen zullen bedacht kunnen hebben dat het veiliger was om vanuit de oversteek te wagen dan om helemaal vanuit Jutland in een rechte lijn over de woeste Noordzee naar Groot-Brittannië te varen.
https://www.3hzn.nl/droogmakerijen/geschiedenis/geologie-poldergebied.html