In mijn middelbareschooltijd – eind jaren zeventig, begin jaren tachtig – was bij spreekbeurten voor het vak Nederlands het werk van Hannes Meinkema vaste prik: De groene weduwe, Het binnenste ei, Het wil nog maar niet zomeren,… En De maaneter, dat ons pubers liet kennismaken met het jij-perspectief, waarvoor hét voorbeeld in de literatuurgeschiedenis echter een andere titel bleek.
Steevast waren het in mijn klas meisjes die de boeken van Meinkema voor het voetlicht brachten. Ze spraken over feminisme. Eenmaal overigens met verontwaardiging, wat voor mij destijds aanleiding was aan dit oeuvre te beginnen en de betreffende titel op mijn leeslijst voor het mondeling te zetten. De klasgenote was gevallen over een seksscène.
Na Meinkema’s overlijden vorige week heb ik dat boek herlezen. Het is haar bekendste maar zelf was ze er weinig tevreden over. Hopelijk liet ze zich niet in de luren leggen door officiële reacties die En dan is er koffie nogal triviaal vonden. Dat deze roman uit 1976 een bescheiden bestseller was, zou dan een moreel oordeel vellen over lezers die altijd welkom mogen zijn.
En dan is er koffie zit vaardig in elkaar. Er is een dubbele dramatische opbouw. De hoofdstukken lopen van Maandag tot en met Zondag, wanneer er een familiefeest is waar verschillende personages op eigen wijze naartoe leven. Dat blijkt uit de diverse vertellers die elkaar blijven afwisselen.
Met effect. Onder haar toen officiële naam Hannemieke Postma-Nelemans had ze, neerlandica en literatuurwetenschapster, over Boons mozaïekroman Menuet een studie gepubliceerd – waarvan de grondigheid bewonderd werd en die werd afgekraakt door een andere meneer die Schoolmeesters heette. Evengoed kan haar vertellersgave afkomstig zijn van haar grootvader Jacob Stamperius, een kinderboekenschrijver. Maar het waarschijnlijkst dunkt me dat Meinkema het kon omdat ze het kon.
Multiplechoice
De achterflap van mijn pocketeditie meldt dat En dan is er koffie gaat over ‘een generatie die in de jaren zeventig volwassen werd’. Dan doemen feminisme en studentenprotesten van babyboomers op. Dat zou de roman gedateerd kunnen maken, of overhevelen naar het domein van tijdsdocument. Er is inderdaad sprake van een veelgelezen studie van een psychiater over maatschappelijke veranderingen (Foudraine?), van de film Jesus Christ Superstar, studenten lezen Hesse en Tolkien, en voor de debatten bij het vak Nederlands kan De Telegraaf ideologisch nog worden afgezet tegen de Volkskrant.
Toch vraag ik me af of dat domein helemaal recht doet aan En dan is er koffie. Aanknopingspunt biedt dan meteen een voorbeeld van vermeende trivialiteit. Niet elke (mannelijke) recensent schijnt te hebben gejuicht bij beschrijvingen van tamponleed in wc-potten: ‘Ze zijn zo helemaal opgezwollen van het water, het zijn twee mollige roze muizen’. Maar het personage dat voor deze observatie tekent, blijkt een abortus te hebben gehad waar zich verwante taferelen voordeden, veel tragischer natuurlijk.
Bovendien brengt de muizenbeeldspraak Meinkema’s roman voor mij in de buurt van Wolkers. Met zijn werk zie ik nu meer raakvlakken: er wordt in handelingen en in taal afscheid genomen van een streng christelijk milieu. Overigens passeert Wolkers’ bestseller Turks fruit bij Meinkema even, als object van een hilarische multiplechoicevraag. Daarmee hoopt een taaldocente te controleren of studenten het boek hebben gelezen.
Met die invalshoek komt En dan is er koffie in een universeler licht. Zeker, de roman evoceert in meer dan één scène generatieconflicten die babyboomers hebben beleefd. Maar in laatste instantie roept Meinkema vragen op over overtuigingen en idealen, over geloof en waarden. Dat maakt de roman nu nog leerzaam voor bijvoorbeeld activisten en hun biotoop, waarover al mooi beeldmateriaal begint te ontstaan (documentaires over die adolescenten, en over de band met hun ouders).
Daarbij mag ik niet uit het oog verliezen dat in En dan is er koffie juist de conservatieve krachten en meelopers domineren, evengoed bij opstandige studenten. En anders dan de auteur zelf gelooft Rosa, het centraalste personage dat lerares Nederlands is, in al haar opstandigheid niet meer in omwentelingen bij haar directe en maatschappelijke omgeving. Zo staan de jaren zeventig bij mijn weten toch niet bekend.
Burgerlijk
Relevant voor de huidige tijd zijn de door Meinkema meermaals geschetste opleidingsverschillen door standsverschillen. En dan is er koffie bevat tevens al een nieuw samengesteld gezin en een jongensmeisje (maar geen personages ‘van kleur’). De roman gaat over tolerantie, empathietekort en gestropte communicatie. Daar is weinig exclusief feministisch aan.
Wel is bepaald niet iedereen in dit boek even assertief. Met name inderdaad de vrouwen niet, die lijden onder de gevolgen. Naast gewenste zijn er ongewenste intimiteiten, tot aanranding toe. Bij Meinkema kampt bijna elke vrouw met onzekerheid over haar status en uiterlijk – fenomenen die door Facebook en Instagram bepaald niet voorbij zijn.
Meer of minder berustend (‘Met je gewoonte om niet te luisteren neem ik genoegen’) staat in deze roman uiteindelijk iedereen, vrouwen én mannen, er alleen voor. Technisch is dat permanent getoond met de vertelstandpunten die niet op elkaar aansluiten. Dat maakt van En dan is er koffie, dat zich vanwege Rosa sowieso voor een belangrijk deel in het onderwijs afspeelt, een fijn lesboek – helemaal nu Vlaamse dyslectici aangewezen zijn op een site met de naam Ik haat lezen.
Stamgast bij het samen lezen is het onderdeel titelverklaring. Ik herinner me van de spreekbeurten dat Meinkema zich zou kanten tegen ‘burgerlijkheid’, een toverwoord toen. Met dit boek zit je dan snor. De titel citeert de fameuze reclame van Douwe Egberts, waarbij spandiensten werden verzicht door de muzak van Johnnie Pearsons ‘Sleepy Shores’. Koffiedrinken was burgerlijk, helemaal met een traditioneel gezin.
Wel maf dat ik nu pas zie dat Rosa’s losvastvriend in deze roman Douwe heet.
De titel appelleert volgens mij wel aan een exclusief Noord-Nederlands sentiment. Van de aldaar te situeren gitarist Harry Sacksioni bestaat bijvoorbeeld een bewerking die ‘En dan is er…’ heet. Het slotwoord vult elke Hollander zelf wel in. Ook frappant vind ik dat deze reclame zo aan het geheugen kleeft dat Douwe Egberts er een variant van kon maken waarin twee oude dames straattaal uitslaan – nieuwe generaties welkom.
Ergocentrisch
Nog programmatischer was de titel die Meinkema in 1979, het jaar dat ze scheidde en zich begon te bedienen van haar eigen achternaam Stamperius, aan haar gedichten gaf: Het persoonlijke is poëzie. Die bundel schonk ik toen prompt aan mijn moeder – geen idee of zij het toen heeft gelezen, ik in elk geval niet. Nog steeds niet, helaas. Maar dat de dichteres met die titel aansloot bij een hele generatie feministes is onloochenbaar. Ik kan er dan gelijk bij vertellen dat ze medeoprichter was van het tijdschrift Chrysallis waarin bijvoorbeeld toen al Audre Lorde vertaald te vinden was.
Dan kom ik te verwijlen in postume sferen en zouden mij meer parallellen en zekerheden over invloeden en breuklijnen en voorloopstertoestanden moeten ontglippen. Feit is echter dat het bericht van Meinkema’s overlijden, na een pijnlijk leven, niet van een uitgever kwam want die had ze niet meer. Noch kwam de tijding dus van het ANP, wel van de gewetensvolle krant Trouw. De journaliste, Iris Pronk, had in 2009 de toen al zieke schrijfster uitgebreid geïnterviewd.
Vooralsnog is copy-paste-herdenking voor Meinkema het haalbaarste, in de recente canonenquête ontbreekt haar naam, haar reputatie oogt vooralsnog evenmin van fixdittem. Het lot van eenmalige bestsellerheid? Vermelding verdient zeker nog het proefschrift uit 1977 dat Postma wijdde aan Marsmans Verzen. Dit hoorde evengoed bij dat decennium, als hardcore tekstgericht onderzoek dat een ‘ergocentrisch interpretatiemodel’ wilde toetsen. Tussen de (toen nog?) gebruikelijke stellingen vallen er twee op:
- De bestaande criteria voor evaluatie van literatuur dienen te worden uitgebreid met criteria die nauwer aansluiten bij de leeservaring van vrouwen.
- Uit het feit dat naar verhouding minder vrouwen hun studie afmaken dan mannen, kan men afleiden dat de begeleiding van vrouwelijke studenten tekortschiet.
Hopelijk kan empirisch onderzoek die leeservaring van vrouwen met Meinkema’s werk aan het licht brengen. Haar naam valt niet bij de pioniersarbeid die Corina Koolen recent verricht heeft. En inzake de stelling over de studiebegeleiding onthult En dan is er koffie het bestaan van studentes die hopen voor het eind van de rit een meneer aan de haak geslagen te hebben. Ook raadplegen zij boeken die door media en luidruchtige mannen in de lucht worden gestoken.
Och ja, ik vergat nog te bekennen dat bij mijn herlezing de passage waarover mijn klasgenote was gestruikeld direct weer duidelijk was: ‘Ik ben één grote kut. Alles is kut geworden, mijn buik en mijn armen, mijn hele lichaam maakt deel uit van mijn kut.’
Inmiddels zou het me niet verbazen wanneer dit citaat een pervertering wil zijn van de Bijbel waarin het Woord Vlees is geworden. Verderop vertelt dezelfde vrouw een verhaal aan een onbekende (Boudewijn ‘Hij ziet er uit zoals ze er allemaal uitzien’), met de vraag het samen te vatten. En dan zegt hij: het woord is vis geworden. En ze is aangenaam verbluft.
Dit stuk verscheen eerder op In de hongingpot
Robert Kruzdlo zegt
Het woord is douwe man. Amsterdams, in die periode….
Gert de Jager zegt
Ik herinner me vooral verbazing over Meinkema’s stijl in kringen van neerlandici. Fletse, korte zinnetjes waaraan helemaal niets te beleven viel en die ook in helemaal niets deden denken aan de stijl in Marsmans Verzen. Een gespletenheid waarmee je liever niet geconfronteerd wilde worden. Voelen en denken lagen bij Stamperius/Nelemans/Meinkema wel heel ver uit elkaar.
De zinnetjes die je citeert, illustreren dat perfect wat mij betreft. Bij het tamponleed twee keer dat slappe ‘zijn’. Wat je ook van Wolkers kunt vinden: er valt nauwelijks een groter verschil te bedenken dan tussen zijn stijl en die van Meinkema.
Marc Kregting zegt
Wolkers’ stijl is inderdaad exuberanter en viert het leven. Maar net als Meinkema kegelt hij elk overkoepelend systeem omver én weet levenloze objecten te metamorfoseren tot dieren. Ik vermoed dat zij klem zat tussen een oer-literaire stijl en (vooroordelen over) vrouwelijk schrijven en daarom de vlucht naar voren koos met registreren, notities die nog uitgewerkt leken te moeten worden. Ik denk trouwens dat in het voorbeeldzinnetje krampachtig variëren op ‘zijn’ niet zou getuigen van professionaliteit.