Leerlingen hebben niet altijd zin, tijd of de vaardigheid om zelf een opdracht te maken. Voor deze groep is internet een uitkomst. Over de meest uiteenlopende onderwerpen zijn daar betogen, beschouwingen of werkstukken te vinden. Ook boekverslagen liggen er voor het oprapen. Niet zo verstandige leerlingen plukken deze kant-en-klare schrijfsels van anderen ongewijzigd van het internet en leveren die als ‘eigen’ product in. Plagiaatprogramma’s maken over het algemeen korte metten met deze praktijk: door de ingeleverde tekst te vergelijken met openbare teksten op het wereldwijde web krijgt een docent na een grondige analyse van het programma te horen hoeveel procent van een tekst niet door een leerling zelf geconcipieerd is.
Met de komst van de veelbesproken chatbot ChatGPT is het de vraag of leerlingen boekverslagen en (profiel)werkstukken kunnen inleveren zonder dat een docent dit in de gaten heeft. Omdat ‘Chattie’ – zoals Nicoline van der Sijs de chatbot liefdevol gedoopt heeft – een tekst schrijft naar aanleiding van een gestelde vraag, bieden plagiaatprogramma’s geen soelaas meer. Elke tekst is namelijk een uniek product van kunstmatige intelligentie.
Kunnen we taalgebruik van mensen dan helemaal niet meer onderscheiden van automatisch gegenereerde tekst? Van der Sijs legde Chattie de vraag voor op welke punten er gelet zou moeten worden. Behulpzaam als de chatbot is, noemt het zes verschillende manieren (zie hiervoor de bijdrage van Van der Sijs).
Lukt het met deze zes methoden om de ware identiteit van de schrijver van een stuk te onthullen? Dat is voer voor forensisch taalkundigen. Een voornaam uitgangspunt van forensische taalkunde en spraakonderzoek is dat de wijze waarop iemand spreekt en taal gebruikt van persoon tot persoon verschilt. Door het taalgedrag van individuen te analyseren verkrijgt een onderzoeker bijvoorbeeld aanwijzingen over iemands afkomst, sociale klasse, emotionele toestand, baan of over bepaalde idiosyncrasieën van de spreker of schrijver.
Leeftijd
Hoe iemand spreekt of schrijft verschaft ook informatie over de leeftijd van een taalgebruiker. Waar moet je precies op letten om vast te kunnen stellen of een tekst – meer in het bijzonder een (huiswerk)opdracht voor Nederlands – geschreven is door een leerling of door een volwassene? Nieuwsgierig geworden naar de mogelijkheden van Chattie, heb ik een account aangemaakt en het programma de volgende vraag voorgelegd: hoe kun je het taalgebruik van een kind onderscheiden van dat van een volwassene? Chattie gaf mij vier aandachtspunten:
- Vocabulaire: Kinderen hebben vaak een beperkter woordenschat dan volwassenen, dus als je een tekst ziet met veel eenvoudige woorden en weinig moeilijke woorden, is de kans groot dat het door een kind is geschreven.
- Syntaxis: Kinderen hebben vaak nog niet de vaardigheden om zinnen op de juiste manier te vormen, dus als je een tekst ziet met veel fouten in de zinsopbouw, is de kans groot dat het door een kind is geschreven.
- Semantisch: Kinderen hebben vaak nog niet dezelfde kennis van de wereld als volwassenen, dus als je een tekst ziet met veel onlogische of onrealistische elementen, is de kans groot dat het door een kind is geschreven.
- Context: Als je weet in welke context een tekst is geschreven, kan dit ook helpen om te bepalen of het door een kind of volwassene is geschreven. Als de tekst bijvoorbeeld is geschreven voor een schoolopdracht, is de kans groot dat het door een kind is geschreven.
Mutatuli quiz
In maart 2020 plaatste ik op Neerlandistiek een Multatulitriviaquiz, die ik tien jaar eerder had gemaakt voor mijn toenmalige leerlingen. Na het verstrijken van de inzendtermijn maakte ik wel de winnaar maar niet de antwoorden bekend. Dat bood docenten de kans de quiz ook in latere jaren te gebruiken in hun onderwijs. De antwoorden konden zij krijgen door mij een mailtje te sturen. Verschillende docenten hebben daar gebruik van gemaakt.
Heel vreemd vond ik het dus niet dat ik op 6 december 2022 weer eens een verzoek aantrof in mijn inbox om de antwoorden te sturen. Maar toen ik het bericht las, was mijn argwaan gewekt. Ik kon me gewoonweg niet voorstellen dat die mail was gestuurd door een docent Nederlands. Oordeelt u zelf:
Beste meneer de Bonth,
Ik zou graag met mijn klas de mutatuli-triviaquiz willen doen.
Hiervoor heb ik wel de antwoorden nodig. Zou ik deze van u kunnen ontvangen
Ik hoop zo snel mogelijk op een antwoord.
Met vriendelijke groet,
[naam leerling]
Als we deze tekst beoordelen op basis van de aandachtspunten van Chattie, dan zou deze mail door een volwassene kunnen zijn geschreven. De tekst is te kort om een uitspraak te doen over het vocabulaire van de opsteller ervan; de zinnen zijn weliswaar eenvoudig van structuur maar grammaticaal correct; onlogische of onrealistische elementen bevat de tekst niet en de context – een e-mail van ‘een docent’ naar een collega – hoeft ook geen wantrouwen te wekken.
Toch voelde ik op mijn klompen aan dat de tekst van een leerling moest zijn, zeker als je de onderstaande punten alle in je oordeel betrekt:
- Het onderwerp van de mail bevat twee spelfouten: bij Multatuli is een letter l vergeten en er staat een spatie tussen Mutatuli en triviaquiz;
- Het voorvoegsel de in de aanhef is met een kleine letter gespeld;
- Er worden alleen enkelvoudige zinnen gebruikt;
- Bij één zin ontbreekt een vraagteken;
- De mail begint met ik, wat de meeste docenten zullen afraden;
- De mail valt met de deur in huis;
- De zin “Hiervoor heb ik wel de antwoorden nodig” valt uit de toon.
Al deze punten en het feit dat de mail niet verstuurd was van een schoolaccount maar van een familie-account, maakten mij bijzonder argwanend. Dat mijn voorgevoel klopte, bleek toen ik later die dag en de daaropvolgende dagen nog vijf mailtjes kreeg met het verzoek de antwoorden toe te sturen, waaronder deze:
komende periode wil ik graag multatuli met mijn klas op 5 vwo behandelen, na het zien van uw Multatuli trivia quiz op neerlandstiek.nl zou me dit een goede oefening lijken voor mijn leerlingen. Zou u misschien de antwoorden door willen sturen zodat ik dit als huiswerkopdracht kan opgeven en vervolgens klassikaal kan nakijken.
Naast de leerlingen die het deden voorkomen dat zij docent Nederlands waren, bleken er ook leerlingen te zijn die eerlijk aangaven dat zij de quiz als huiswerkopdracht hadden gemaakt en graag de antwoorden wilden hebben. Beide groepen heb ik geantwoord dat hun docent de opdracht niet voor niets aan hen gegeven had en dat ze met wat nadenken en zoeken er vast en zeker uit zouden komen – dat was ook het doel van de quiz! En anders konden ze de antwoorden natuurlijk gewoon aan hun docent vragen. Daarmee was voor de meesten de kous af.
De aanhouder wint niet altijd
Eén vermomde leerling wilde zijn masker niet zomaar afleggen, ook al had ik laten blijken dat ik hem doorhad. Koste wat kost probeerde hij de schijn op te houden dat hij wel degelijk een docent was. De e-mailuitwisseling die zich tussen ons ontspon, vond ik prachtig. De leerling trok alle registers open om mij te overreden de antwoorden op te sturen, maar daarbij overspeelde hij zijn hand. In zijn mailtjes ging hij – ongetwijfeld met het oog om waarschijnlijker te klinken – de functie en de school noemen waar hij werkzaam was. Vermoedelijk had hij gedacht dat ik hem op zijn woord zou geloven, maar in plaats daarvan heb ik contact gezocht met die school en gevraagd of daar iemand met die naam werkte. Uiteraard was dat niet het geval.
Intussen had ik zelf ook niet stilgezeten. Door te googelen op de namen van de verschillende afzenders was het een koud kunstje om te achterhalen dat deze leerlingen in 5 vwo zaten van Het College, een middelbare school in Weert.
Uiteindelijk ben ik via de sectievoorzitter Nederlands van die school in contact gekomen met de échte docent Nederlands en mentor van deze 5vwo-leerlingen. Mijn suggestie om naar aanleiding van deze casus stil te staan bij forensische taalkunde vond zij een nuttige aanvulling op de lessen rondom brief- en e-mailconventies, zeker in een wereld waarin echt en nep steeds lastiger van elkaar te onderscheiden zijn.
Wie meer wil weten over forensische taalkunde verwijs ik graag naar het hoofdstuk ‘Kan de taalkunde misdaden oplossen?’ dat Ton Broeders heeft geschreven voor de Taalcanon. Astrid Wijnands maakte bij dat hoofdstuk een lesbrief waarin leerlingen de dader van een ontvoering moeten ontmaskeren op basis van hun schrijfstijl.
Zou u ook in staat zijn om de aan mij gestuurde nepmails van leerlingen uit 5vwo te doorzien? Dat lijkt mij zeer aannemelijk. Ik heb de correspondentie met de leerling die niet van ophouden wilde weten, hieronder integraal opgenomen. Dat doe ik beslist niet om hem aan de schandpaal te nagelen – niet voor niets heb ik de mails geanonimiseerd – maar als blijk van waardering voor deze vasthoudende en vindingrijke leerling. Overigens heb ik de aanhef, de groet en de ondertekening weggelaten.
Mail 1 aan mij
Graag zou ik voor mijn mentorklas deze quiz willen gebruiken, hiervoor zou ik graag de antwoorden willen krijgen om na te kijken.
Mail 2 van mij
Wat een leuk idee dat je met je mentorklas deze quiz wil doen. Dat vindt je mentor – een docent Nederlands (?) – ongetwijfeld een leuk idee.
Maar alle gekheid op een stokje: je docent heeft deze opdracht natuurlijk niet voor niets aan jullie gegeven. Met wat nadenken en zoeken kom je er vast uit. En anders vraag je de antwoorden gewoon aan je docent!
Mail 3 aan mij
Mijn excuses voor mijn onduidelijkheid. Ik ben zelf de mentor van mijn mentorklas, dus ik zocht een uitdaging voor mijn leerlingen in de vorm van een quiz. Ik vind het zeer goed van u dat u niet zomaar de antwoorden op het internet zet voor de leerlingen om af te kijken, dat haalt natuurlijk de uitdaging weg. Bij deze zou ik u nogmaals willen verzoeken om de antwoorden door te sturen zodat ik mijn leerlingen kan uitdagen en motiveren voor de volgende toets literatuur.
Mail 4 van mij
Mijn complimenten voor je e-mail. Dit is veruit de overtuigendste nepmail van alle leerlingen uit 5 vwo van Het College Weert die ik de afgelopen dagen heb ontvangen.
Toch vind ik het niet aannemelijk dat jij als werknemer, laat staan als docent Nederlands, aan de genoemde school verbonden bent. Daarvoor is de tekst net niet goed genoeg.
Mijn advies zou dus nogmaals zijn om contact op te nemen met je docent, de heer of mevrouw [naam docent] als ik het me goed herinner.
Mail 5 aan mij
Wat vervelend om te horen dat u meerdere nepe-mails heeft ontvangen van leerlingen uit Weert. Dat zulke dingen nog op vwo gebeuren is erg jammer.
Ik geef zelf wiskunde aan 4 en 5 vwo op het Sint-Joriscollege in Eindhoven, en aangezien Weert in de buurt ligt verbaast het me niet dat er ongeveer rond deze tijd een literatuurtoets wordt gegeven. PTA’s zijn tevens voor elk schoolniveau hetzelfde.
Nederlands is helaas niet mijn sterkste punt zoals u heeft gemerkt, daarom ben ik ook geen docent Nederlands geworden. Mijn mentorleerlingen klaagden vooral over de komende toets, dus ik wilde ze een beetje helpen met een quiz. Na alle gekkigheid die u deze week hebt meegemaakt bent u wel toe aan weekend, dus ik zal u verder niet meer lastigvallen.
Laat een reactie achter