Als het in december donkert, tikken tradities op de deur. Nadert de 22e december, dan rijst de vraag of het dit jaar weer tijd is voor herlezing van De Avonden van Gerard Reve. Of eens een jaartje niet? Met een verjaars-editie voor een bijbehorende vriendenprijs moedigde uitgeverij De Bezige Bij me aan om Frits van Egters andermaal te volgen.
Om het bijna gegeven paard even in de bek te zien: de van vele drukken bekende taalfout ‘aanbeeld’ (in plaats van ‘aambeeld’, paar keer in hoofdstuk X) is nog steeds present, terwijl in deze druk de oude spelling ‘zo’n’ (in een paar oude De Avonden-drukken aangetroffen) is vervangen door het Revistische ‘zoon’. Opmerkelijk, om maar eens niet te variëren op de voorlaatste zin van de roman.
Van de vele keren dat ik intussen De Avonden las, staat me niet één keer bij dat ik halverwege dacht dat ik het intussen wel wist. Steeds weer openen zich tijdens de lectuur nieuwe vensters op de roman. Frits van Egters, op de eerste bladzijde van de roman geïntroduceerd als ‘de held van deze geschiedenis’, verloor bij eerste herlezing jaren geleden al iedere aanspraak op heroïek of voorbeeldigheid. In zijn ergernis over zijn ouders sprak hij aanvankelijk die jeugdige lezers aan die ook gezegend waren met een stokdove en onsmakelijk etende vader en een nerveuze moeder. De puberale leeswijze. Al snel kantelde het Frits-beeld. Zo hoorde ik ooit Joseph Paardekooper pleiten voor Frits’ vader, door de moeder gehoond als intellectueel, maar in ieder hoofdstuk wel degene die leest en schrijft. Bij de intellectuele arbeid van de vader steekt de lamlendigheid van de zoon schril af.
Eenogige
Vermoedelijk is wat ik deze keer bij herlezing ‘als nieuw’ zag al vaak door andere lezers opgemerkt. Het is zelfs denkbaar dat ik onbewust ‘als nieuw’ meende te zien waar eerdere lezers mij al op gewezen hebben. Bij een zo veelvuldige becommentarieerde roman is dat misschien onvermijdelijk.
Frits van Egters is in maatschappelijk opzicht een mislukkeling, en hij weet het. Zijn gymnasiumopleiding heeft hij niet afgemaakt en hij wordt niet moe om de omstandigheden verantwoordelijk te stellen voor zijn falen. Klasgenoten van toen noemen hem een ‘idioot’ (‘nog dezelfde idioot als toen’) en zelf speelt hij met de gedachte van opname in een inrichting: ‘tiretjoeptjoepfalderi’. In zijn vertellingen gaat het vaak over de gekte van derden: Frits heeft er kijk op. In de roman is Frits 23 en hij weet dat hij een sukkel is en zinloos werk verricht: hij neemt kaarten uit een bak en zet ze terug.
Frits’ vrienden studeren klassieken of medicijnen, hebben echte banen en relaties. Enige uitzondering is misschien de eenogige Maurits. Zijn vrienden spreken hem aan als ‘Heer Frits’, ‘kommandant Frits’, ‘oom Frits’, ‘dokter Van Egters’, maar meestal als ‘meneer (Van) Egters’. De verheffing van Frits tot ‘meneer’, ‘Heer’ , ‘dokter’ en ‘kommandant’ maakt deel uit van een sociaal spel, waarvan de ironie niemand zal ontgaan.
Kletsmajoor
Zelf doet Frits van Egters volop mee aan dat spel, al speelt hij sommige spelletjes zo goed dat de machtspositie die het oplevert hem benauwt (en ook opwindt). Zeker in de gesprekken met Bep en Maurits laat Frits zich kennen als een manipulator eerste klas. Hij probeert met behulp van verhalen en observaties (over haargroei bijvoorbeeld, maar ook andere kenmerken van de hoofden van de medemens inspecteert hij genadeloos) macht te verwerven, maar ook door een zoektocht naar perfecte formuleringen. Enkele keren prijst Frits van Egters zichzelf omdat hij iets (de wrat) goed beschreven heeft of scherp geformuleerd heeft. Taal is een machtsfactor.
Bij dat spel van Frits van Egters past dat hij zich uitgeeft voor wie en wat hij niet is. Enkele keren spreekt hij over ‘geachte aanwezigen’ of ‘geachte luisteraars’, alsof hij een publieke redenaar is of college geeft. Hij noemt zich achtereenvolgens dokter, wijsgeer en spion. Anderen noemen hem (spottend) ‘denker’. Die door Frits niet beoefende beroepen onthullen diverse kanten van zijn persoonlijkheid –kwakzalver, kletsmajoor, voyeur – , ze contrasteren sterk met het beroep dat hij wel uitoefent. Het spel van de benamingen en beroepen is geestig, ironisch, maar ook pijnlijk, al was het maar omdat Frits, als het spel uitgespeeld is, de uiteindelijke verliezer is.
Thuis gedraagt hij zich een enkele keer als ober, maar zijn ware gedaante is die van ‘muis’, zoals zijn moeder hem noemt. Hij is de zoon die niet geslaagd is. Voor zijn falen laat hij zijn ouders en zijn vrienden boeten. Die vrienden betalen hem met gelijke munt terug door hem een pak aan te meten dat hem zichtbaar niet past.
MGM Heijl zegt
Meer dan aardig in dit verband is de pastiche ” De avonden” (G. Stout).