Als Onder Professoren begint met een telegram – de blijde mare die de Rijksuniversiteit in rep en roer en Hermans’ roman direct op toeren brengt, een Nobelprijs! – komen direct in de eerste 6,7 regels drie verkleinwoorden voor: boerderijtje, buitenhuisje, huisje. Veel stelt dat buitentje van prof. Dingelam dus niet voor en we zijn tegen het eind van datzelfde eerste hoofdstuk niet verbaasd dat er dan ook sprake is van een gangetje in dat huis en een tuintje erbij. De besteller van het bericht van het Nobelcomité spreekt in stijl als hij rept van “een telegrammetje voor de professor”. Dat blijkt een vaalgroen papiertje. Later besluit mevrouw Dingelam dat daar een traktatie op moet volgen – geen tijd om taartjes te halen, dan maar een biscuitje presenteren. Hermans houdt van het neerbuigende gebruik van het verkleinwoord. Hoe klein is de wereld rond Sauwerd, wat stellen de hoogleraar en zijn vrouw voor? In bepaalde passages strooit Hermans met die verkleinde vormen alsof het pepernoten zijn en dat kan geen toeval zijn. Ook als het buitentje verderop aan de orde komt, dan komen er direct weer die verkleinwoorden.
Het gebeurt vanzelfsprekend wanneer de schrijver buurman Lagerwij in hoofdstuk 3 een presentje laat aanbieden, maar ook als verderop het wat bedenkelijke personage van Goudewolf langer aan het woord is (en onder meer over de Nijmeegse universiteit spreekt en als in dat kader laten we zeggen Andreas Burnier ter sprake komt). Niet anders is het bij die opstandige studenten (vooral een vrouwelijke als Laetitia): daar grijpen talig twee kenmerken van Hermans elkaar versterkend ineen, verkleinvormen en modern, veroordeeld ABN. Als door een redactionele misslag niet Dingelam maar Tamstra met een foto afgebeeld staat als prijswinnaar in de krant, wordt van dat mondje van hem gesproken en er wordt gewezen op die enge oogjes. In het algemeen geldt dus in Onder Professoren: verkleiningsvormen en vooral veel verkleinde woorden in elkaars buurt, dat impliceert dat de lezer op moet letten, de schrijver is daar zichtbaar kritisch. Maar waarom is hij dat bijvoorbeeld bij de beschrijving van een appartementje of een tuintje in Monaco (p. 405 evv.) waar ze een foldertje van bezitten en daarin lezen van smalle paadjes (2x), naambordjes (2x) bij bloemen en planten en zo verder?
Op vier plaatsen in Onder Professoren staan verwante zinnen:
- …. al komen de woorden waarin jij het uitdrukt wel een beetje schel bij mij over (105)
- …. Mopperde Louis, ‘dat komt helaas wel een beetje schel bij mij over’ (180)
- ‘Dat zou misschien een beetje te schril geformuleerd zijn’ (418)
- … van mening dat Hermans schriel en onheus was behandeld (424)
Het laatste citaat stamt uit het Nawoord dat uit de pen van Prof. Dr. B.J.O. Zomerplaag geacht wordt gevloeid te zijn. Hij kan in deze tekst hetzelfde doen wat Hermans als primaire auteur zo veel doet in Onder Professoren: de werkelijkheid van Groningen beschrijven op een bijna als echt overkomende manier. Bijna, maar dus niet overal helemaal. Heeft de echte collega Tamsma (niet Tamstra zoals in de eigenlijke roman) inderdaad in het Algemeen Dagblad van 29 december 1971 geschreven wat aan hem wordt toegedicht door prof. Zomerplaag? De door Zomerplaag geciteerde bron en de kop klopt, maar Tamsma lijkt geïnterviewd te zijn en dus gesproken te hebben.
Heeft de Rijksuniversiteit Groningen na publicatie van Onder Professoren inderdaad besloten dat stencils voortaan alleen nog tweezijdig bedrukt mochten worden? Hermans zou het manuscript op de lege keerzijdes geschreven hebben. Ligt dit net zo enigszins (en subtiel) bezijden de werkelijkheid als dat niet het Nieuwsblad voor – maar wel het Nieuwsblad van het Noorden bestond? De naam van een zanger Jaap Fischer en het ei klopt (dan nog) maar niet dat hij inmiddels overleden zou zijn. Poux Partout is een verbastering van het gangbare Plop Patou. Ik zag Plop voor het laatst in 2016 wandelend aan het Buitenhof in Den Haag. Deze bijzondere Stadjer ‘inwoner van Groningen’ die in zijn thuisstad niets of niemand leek te zien, keek even verrast op daar in Den Haag…. dácht ik. Of keek ik simpelweg te zichtbaar verrast naar hem van wie ik als medewerker geregeld enveloppen met ingezonden bijdragen uit de brievenbus van de regionale radio en van die vermaledijde krant aan het Gedempte Zuiderdiep had gehaald?
Niet alles uit de herkenbare werkelijkheid in Onder Professoren klopt net niet helemaal niet. Maar wat er over prof. Popma staat op bladzijde 144 evv. klopt in mijn herinnering zeker wél: ik heb zijn colleges een poosje gevolgd.
Wat betekenen de woorden schel, schril en schriel in de citaten van hierboven? Dat oogt toch als wat bijzonder Nederlands. Kunnen we daar een vertaling van Onder Professoren voor raadplegen? Ja, laten we dat ‘es doen.
DIt stuk verscheen eerder op het eigen blog van Siemon Reker.
Laat een reactie achter