Een sterke opening is het halve werk, maar van de opening moet Vondels Lucifer het niet hebben. Integendeel, de beginclaus van Lucifer is helemaal zo best niet. Het slot is echter ijzersterk. Vondels boodschap is in onze tijd misschien wel actueler dan ooit – daarover later meer. Eerst iets over een goede opening, want dat Vondel een toneelstuk fantastisch kon laten beginnen, zien we aan de eerste twee regels van Gysbreght van Aemstel:
Het hemelsche gerecht heeft zich ten lange lesten
Erbarremt over my, en mijn benaeuwde vesten
Deze regels vind ik helemaal geweldig, ik hou van beginzinnen waarin het hele verhaal eigenlijk al verteld wordt. Daarom vind ik ‘Oeroeg was mijn vriend’ zo legendarisch. Je hoeft eigenlijk niet eens meer verder te lezen, want die eerste regel verraadt met ‘was’ (3e pers. e.v. o.v.t. van ‘zijn’) alles. ‘Een nieuwe lente en een nieuw’ geluid is ook al zo goed. Zo goed dat je je afvraagt waarom Herman Gorter niet gestopt is na die regel. Wat mij betreft was Mei af na die beginregel, die overige 4380 regels hadden niet gehoeven.
We zien Gijsbrecht opgelucht ademhalen bij die eerste regels, hij denkt dat de narigheid voorbij is. Maar wij weten wel beter, wij weten dat het pas net begonnen is. Dus na de eerste twee regels van Gysbreght van Aemstel kun je stoppen met lezen, of weglopen bij de voorstelling. Hoe zal het verder gaan met de goedgemutste Gijsbrecht? Niet zo best. De ellende, misère en malaise hebben hun tenten opgezet bij de voordeur van Gijsbrecht – en wij mogen vooraan zitten. Maar ik weet genoeg, ik kan alvast aan de derde helft beginnen met bier en bitterballen.
Er is nog een reden om kort na het begin van Gysbreght van Aemstel op te stappen, en dat is vanwege de held van het verhaal. Gijsbrecht is zo’n beetje de slapste lul uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis, met deze legerleider heb je geen vijanden meer nodig. Gijsbrecht krijgt het voor elkaar om iedere keer precies niet aanwezig te zijn waar de actie is. Iedere keer moet er een boodschapper komen om hem te vertellen dat er weer het een en ander in de pan gehakt is. En wat doet onze Gijsbrecht op het laatst? Hij gaat weg. Nou ja zeg! Gijsbrecht van Aemstel is de Francesco Schettino van de Nederlandse literatuur.
Ik overdrijf natuurlijk, want het is uitermate jammer om na de eerste twee regels van een toneelstuk uit de zaal te lopen. Dat is een belediging voor het toneelstuk en zeer storend voor de acteurs en de toeschouwers. Maar wat ik zeggen wil, is dat Gysbreght van Aemstel een van de sterkste openingen uit de Nederlandse literatuur heeft. Daarna wordt het toneelstuk dus zwakker en zwakker, het tegenovergestelde geldt voor Lucifer.
Vondels beste toneelstuk is Lucifer. Helaas opent dit stuk dus niet zo sterk:
Myn Belial ging heene op lucht en vleugels dryven,
Om uit te zien waer ons Apollion magh blyven.
Dit is niet zo’n best begin, Joost. Als een toneelstuk aanvangt met de mededeling van Belzebub dat Belial weg is gegaan om te kijken waar Apollion is gebleven, dan vrees ik dat we in een soort slechte bewerking van Wachten op Godot terecht zijn gekomen. Zul je zien dat die Belial heel lang wegblijft… en dat hij Apollion niet gevonden heeft. Pfff.
Gelukkig blijkt het niet zo te zijn en komen Belial en Apollion er meteen aan. De claus van Belzebub is eigenlijk overbodig, Vondel had beter met de deur in huis kunnen vallen door Belial en Apollion terug te laten keren van de aarde in de hemel. Had er daarna uitgelegd kunnen worden wat zij daar gingen doen. Oké, van het begin moet Lucifer het dus niet hebben, waarvan dan wel? Welnu: van de rest. Het stuk wordt steeds sterker naarmate het einde nadert.
Superieur is de twijfel van Lucifer. Hij is in opstand gekomen tegen God, terwijl hij weet dat dit tot mislukken gedoemd is. Moet hij zijn opstand wel doorzetten of niet?
Mijn zoonen, op wier trou geen vleck van ontrou hecht,
Al wat de Godtheit wil, en van ons eischt is recht.
Ick ken geen ander Recht; en stutte, als Stedehouder
Der Godtheit, zijn besluit en raetslot met mijn schouder.
Alles wat God wil en doet, is goed – daar is God immers God voor. Waarom zou men twijfelen aan God? Misschien omdat God voor deze ene keer de zaak niet zo goed voor ogen heeft? Dat zou natuurlijk kunnen. Of niet. Of wel. Of niet. Lucifer twijfelt. Maar hij moet als leider toch echt de knoop doorhakken.
Dat is het moment dat Vondel het sociologische begrip peer pressure erin gooit. Lucifer heeft inmiddels een grote groep medestanders gekregen, de luciferisten, en zij willen actie. Een groep heeft niets aan een twijfelende leider, een groep verwacht leiding van hun leider.
Heer Stedehouder, ay, aenvaert dien heirstaf toch,
En hanthaef ’t heiligh Recht: wy volgen in uw zogh.
Wy volgen, streef vooruit op uw gezwinde veeren.
Wy willen sneuvlen, of zeeghaftigh triomfeeren.
Wie met een bus vol kinderen stopt voor De Efteling en dan zegt: ‘We gaan toch maar niet naar binnen, we gaan terug naar school om daar huiswerk te maken – zoals het ons opgedragen was door de directeur’ die wordt door de kinderen de bus uit- en De Efteling ingedragen. Als de groep eenmaal besloten heeft om een bepaalde richting op te gaan, dan ben je als eenling gedwongen om mee te gaan. En zo gebeurt het ook met Lucifer. De twijfelende Lucifer gaat door de groepsdruk besluitvaardig overstag. Een echte leider doet immers wat zijn volgelingen willen.
De echte kracht van Lucifer zit ’m in het eind, in het laatste bedrijf. Lucifer en de zijnen worden de hemel uitgekegeld en veranderen in afzichtelijke duivels.
In ’t kort, d’Aertsengel, wien noch flus alle Englen vieren,
Verwisselt zyn gedaente, en mengelt zeven dieren
Afgryslyck onder een, naer uiterlycken schyn;
Een’ leeu, vol hoovaerdy, een vraetigh gulzigh zwyn,
Een’ traegen ezel, een rinoceros, van toren
Ontsteecken, eene sim, van achter en van voren
Al even schaemteloos, en geil en heet van aert,
Een’ draeck, vol nyts, een’ wolf en vrecken gierigaert.
De hel is voortaan hun plaats. Maar… de duivels hebben de mogelijkheid om uit de hel naar de aarde te gaan.
Adam en Eva en alle andere dieren zitten gezellig in de Hof van Eden: het paradijs. Het ontbreekt hen aan niets. Ze mogen er bijna alles, behalve eten van die verboden vruchten. Stel je voor dat Lucifer en de luciferisten de hemel uitgegooid waren en dat zij rechtstreeks in de hel terecht waren gekomen; dan had de duivel wel bestaan, maar Adam en Eva hadden dat niet geweten. Zij hadden nog altijd nietsvermoedend in dat paradijs gezeten. Want hoe zouden zij geweten moeten hebben dat de duivel bestond? Belial gaat als slang naar het paradijs om daar Eva te verleiden tot het eten van de appel, de vrucht van de boom der kennis.
Heeft Godt, op halsstraf, u zoo dier, zoo streng, benomen
Den vrydom van dit ooft, den smaeck van ’t puick der boomẽ?
Neen Eva, simple duif, geensins: ghy zyt verdwaelt.
Aenschou eens, bid ick u, dien appel. ay, hoe straelt,
Hoe gloeit dit ooft van gout en karmozyn te gader!
Hoe noodt u dit bancket! ay dochter, tre wat nader:
Hier nestelt geen venyn in dit onsterflyck loof.
Hoe lockt dees vrucht! ay pluck: ay pluck vry: ick beloof
U weetenschap, en licht. wat deistghe, bang voor schennis?
Tast toe, en wordt Godt zelf, in wijsheit, en in kennis,
En weetenschap gelyck, en eere, en majesteit,
Hoe zeer hy ’t u beny. zoo vat men ’t onderscheit
Het wezen en den aert en d’eigenschap der zaecken.
Terstont begint het hart der schoone bruit te blaecken,|
T’ontvoncken, en zy vlamt op d’aengepreze vrucht.
De vrucht bekoort het oogh, het oogh den mont, die zucht.
Belial wijst op twee dingen: schoonheid en kennis. De appel is mooi! En als je ervan eet, dan zul je kennis krijgen om zelf God te worden. Dat Eva verleid wordt, is niet zo opmerkelijk. Dat zij Adam meekrijgt is ook volstrekt begrijpelijk. Het paradijs is immers een plaats waar naïviteit hoogtij viert: er gaat nooit iets verkeerd en iedereen is oké. Ik ben oké, jij bent oké – dus waarom zou je op je hoede moeten zijn? In het paradijs zijn geen misdadigers, kinderverkrachters, massamoordenaars, oplichters, brandstichters of wat dan ook. Iedereen is er tof en het leven is één groot feest…
Vondel heeft het goed gezien: schoonheid en kennis zijn de twee dingen die mensen tot mensen maken: kunst en wijsheid. En van die twee toch vooral de wijsheid. Zo is het inderdaad verdergegaan met de mensen. We hebben steeds meer kennis en steeds minder God nodig. De duivel heeft ons de ogen geopend: het leven draait niet om God. Lucifer is een groot pleidooi voor onderwijs, cultuur en wetenschap – alleen daarmee zullen we ooit het aards paradijs terugvinden.
(Sommige delen van dit artikel zijn eerder gepubliceerd in: Bas Jongenelen, De duivel in de Nederlandse literatuur, Gompel&Svacina 2022)
Lucifer-reeks
Elke woensdag verschijnt op Neerlandistiek een bijdrage over allerlei aspecten van Lucifer en van de nieuwe uitgave van Marijke Meijer Drees. Alle artikelen in deze reeks zijn te vinden via https://neerlandistiek.nl/tag/lucifer/
Laat een reactie achter