Linguïstische Miniatuurtjes revisited (3)
In juni 2023 is het precies 30 jaar geleden dat ik in het toenmalige Neder-L mijn allereerste miniatuurtje schreef (toen nog zonder titel). In de komende maanden zal ik met enige regelmaat zo’n oud miniatuurtje herlezen, en er met de kennis van nu iets nieuws (of fris) over proberen te zeggen. Vandaag: humor.
Ten burele van de Neerlandistiek-redactie heerst doorgaans een gewijde sfeer van noeste arbeid aan de ernstige kwesties die er in de neerlandistiek spelen. De wetenschap is een serieuze zaak, en er is weinig ruimte voor frivoliteit of andere luchthartigheid. Toch heeft onder de redactieleden de overtuiging postgevat dat de wetenschapscommunicatie gebaat is bij een wat lichtere toets (alles binnen de grenzen van het betamelijke), die het vertoeven op de website ook voor de minder doorgewinterde neerlandici een aangename en veilige leesomgeving maakt.
De linguïstische miniatuurtjes hebben zich van meet af aan geconformeerd aan deze filosofie. Zij kenmerken zich doorgaans door een wat informelere toonzetting van taalkundigen-onder-elkaar, die min of meer ongedwongen en zonder last of ruggenspraak gezamenlijk een interessante kwestie van alle kanten bekijken en daar allerlei analysetechnieken op loslaten. Nou viel het met die gezamenlijkheid in het begin wel mee, want het toenmalige Neder-L was nog niet als een weblog opgezet, en miste de directe reactiemogelijkheid, waardoor echte discussie ook moeizaam was. De miniatuurtjes waren meer een monologue intérieur.
Tegelijkertijd was die taalkundige ongedwongenheid natuurlijk ook voor sommigen een zwak punt, omdat je wel een beetje in de vigerende grammaticatheorieën moest zitten om het allemaal te kunnen volgen. Maar geleidelijk aan is die insiderigheid er wel een beetje uitgetrokken, niet in de laatste plaats door het niet aflatende mantra van toenmalig hoofdredacteur Ben Salemans om het toch vooral simpel te houden.
Vrolijke wetenschap
Hoe dan ook, de miniatuurtjes waren bedoeld om iets van de vrolijke wetenschap uit te stralen die de taalkunde ook kan zijn (of is eigenlijk), waarbij ergernis en zurigheid ver weg zijn en de fascinatie voor het taalsysteem overheerst.
Niet zelden werd in de miniatuurtjes dan ook het stijlmiddel van de humor toegepast. Een kwinkslag op zijn tijd of een grappige vergelijking werd vaak dienstig geacht aan die bedoeling op de achtergrond, en sommige miniatuurtjes waren zelfs in zijn geheel als grap bedoeld.
Nou is humor een gevaarlijk stijlmiddel, want het is niet denkbeeldig dat deze of gene die zich het slachtoffer van een grap voelt zich daar onprettig bij gaat voelen, en bovendien is wat als grappig geldt aan culturele ontwikkelingen onderhevig. Een grap van twintig jaar geleden doet al snel oubollig aan, en dan schiet het middel zijn doel wel voorbij.
Zo probeerde ik in miniatuurtje 22 een achteraf gezien totaal mislukte aprilgrap uit te halen door een analyse te verzinnen waarbij de grammaticaliteit gebaseerd was op de alfabetische volgorde van de verzonnen categorieën. Maar mede door het ontbreken van een directe reactiemogelijkheid viel dit volkomen in het water, en eigenlijk was het ook helemaal niet zo grappig.
Eveneens niet zo geslaagd was de Star Trek-persiflage in miniatuurtje 38, waarin ik een generatieve afleiding projecteerde op een avontuur in de Star Trek-stijl. Ook daar kijk ik niet heel erg trots op terug, al denk ik wel dat het idee op een betere manier uit te werken zou moeten zijn dan ik destijds deed.
Iets soortgelijks probeerde ik in miniatuurtje 54 en miniatuurtje 67, waarin ik een gedicht van Lucebert analyseerde alsof het een taalkundig-theoretische interpretatie had. Daar zat eigenlijk wel een kern van waarheid in, waardoor het voor mij een iets geslaagdere poging tot humor werd.
Van een iets andere orde was miniatuurtje 71, dat voor een groot gedeelte bestond uit een bijna letterlijk overgeschreven vertaling van een lezing van de Amerikaanse linguïst William Dwight Whitney. De bedoeling was dat het een bevreemdend effect zou opleveren, omdat je wat Whitney beweerde eigenlijk heel goed op de huidige tijd zou kunnen toepassen (het kan eigenlijk nog wel). Dat vind ik ook nu nog wel een geslaagde grap, al is het natuurlijk geen dijenkletser.
Dialoog
Latere grappen in de miniatuurtjes vind ik zelf bij herlezing wel geslaagder, al zou dat ook kunnen liggen aan het feit dat ze recenter zijn. Maar om mijn pleidooi voor een tongknoopkamp (miniatuurtje 94) en de kleine beschouwing bij de dood van professor Diepenhorst (miniatuurtje 99) kan ik nog altijd wel glimlachen. Of de lezers dat ook konden weet ik niet, want in 2004 kon je nog altijd niet rechtstreeks reageren op zo’n miniatuurtje.
In die tijd (miniatuurtje 103, 105 en 107) probeerde ik ook weleens de dialoogvorm uit. De dialoog is een al heel oud didactisch middel om ingewikkelde kwesties op een bevattelijke manier aan de orde te stellen (zie Plato, maar de vorm wordt door de eeuwen heen regelmatig toegepast). Zo’n dialoog voelt echter al vaak meteen aan als een grap, terwijl hij niet altijd zo bedoeld is. In elk geval zit er altijd een serieuze kern in (maar dat heb je met sommige grappen ook wel).
Een van de meest geslaagde grappen vind ik zelf miniatuurtje 108. Dat was opgezet als een persiflage van een radioprogramma waarin zogenaamd de opvallendste nieuwe zinnen van het jaar werden besproken. Dat was natuurlijk een parodie op de nieuwe-woorden-van-het-jaarbesprekingen die je aan het einde van het jaar werkelijk overal hoorde (en nog). Elk zichzelf respecterend radio- of televisieprogramma dat iets met actualiteit deed had het daarover. Maar welbeschouwd zijn nieuwe woorden natuurlijk helemaal niets bijzonders. Elke dag komen er wel een paar woorden bij die in de nieuwe druk van het woordenboek zullen verschijnen. Dat zijn er bijna tweeduizend per jaar. Door woorden te vervangen door zinnen probeerde ik het absurde van die aandacht aan te tonen.
Dit was ook ongeveer de tijd dat ik mijn taalprof-weblog startte, en daar kon ik een heleboel grappen in kwijt, zodat de aanvechting om een grappig miniatuurtje te schrijven er wel een beetje vanaf ging. Toch was ook miniatuurtje 117 grappig bedoeld. Daarin speculeerde ik of de woordgroep ‘het ei van Columbus’ in de smurfentaal nu ‘het smurf van Columbus’ of ‘de smurf van Columbus’ zou moeten zijn. Ook daar zat toch wel een serieuze kern in, want mijn taalgevoel maakt wel degelijk bezwaar tegen ‘het smurf van Columbus’, terwijl je bij ‘de smurf van Columbus’ toch niet meteen aan het neutrum ‘het ei’ zou denken.
In mijn archieven zie ik trouwens dat ik als miniatuurtje 117 eigenlijk een ander stukje geschreven had, en wel over de bekende taalmorosoof Hietbrink. Dat heb ik blijkbaar niet geplaatst, misschien vond ik het wat al te flauw (al kan ik er nog steeds om lachen).
Tot zover de humor in de linguïstische miniatuurtjes. Misschien dat je met een beetje goede wil miniatuurtje 169 nog een grap zou kunnen noemen, omdat het over een niet al te serieus internetraadsel ging, maar eigenlijk was dat allemaal wel degelijk serieus bedoeld. Het is om niet helemaal begrijpelijke redenen wel het best gelezen miniatuurtje. In de langjarige Neerlandistiek-statistieken staat het zelfs in de top 5. Dat is ook wel lachen.
Laat een reactie achter