Waarom de poëzie van Esther Jansma lezen?
Εen van de eigenaardigheden van moderne poëzierecensies is dat ze meestal geheel en al bestaan uit uitleg: deze beeldspraak betekent dit, de dichter heeft die en die vorm gekozen vanwege dat. Mij verbaast dat altijd een beetje. Voor zover een recensie bedoeld is om lezers te informeren of ze iets wel of niet moeten kopen, is het volkomen ongeschikt: detectives recenseer je toch ook niet door te vertellen wie het precies gedaan heeft? Zou het niet eerder moeten gaan over wat er nu zo mooi of zo goed is aan deze bundel? Brengt close reading – hoe zinnig die activiteit op zich ook is – ons daar ooit dichterbij?
Je ziet het heel sterk bij de recensies van De spronglaag van Esther Jansma. Er is geloof ik geen recensie verschenen waarin niet wordt uitgelegd wat die titel precies betekent – terwijl iedere lezer van bundel of recensie dat ook zelf in Wikipedia kan opzoeken.
Interessant in dit verband is vooral de bespreking van Wim Platvoet in Meander. Hij weet zich duidelijk geen raad met de bundel, want hij begrijpt hem niet. Zijn recensie eindigt als volgt:
Maar misschien moet juist de lezer de onzichtbare lijn (…) zelf zichtbaar maken. Mij is dat als lezer van deze bundel niet gelukt. Doe ik daarmee Esther Jansma en/of de door haar geschreven bundel onrecht?
Nu is de bundel van Jansma er een waarin alles door elkaar loopt, een boek waarvan de schrijver duidelijk moeite heeft gedaan alle lijnen zo niet onzichtbaar te maken dan toch zoveel mogelijk te vervagen. De grens tussen proza en poëzie bijvoorbeeld: voortdurend schakelt de tekst heen en weer tussen stukjes waarin je ‘versregels’ en ‘strofen’ kunt herkennen en stukjes die georganiseerd zijn in alinea’s, zonder dat je weet waarom er nu op dit moment in die richting geschakeld wordt. Het boek begint al met verwarring als er (in een stukje ‘proza’) iemand op bezoek komt van wie de gender onduidelijk is:
‘Heeft u geen kleren, meneer?’ vroeg ik.
‘Ik ben een mevrouw!’ zei hij boos. ‘Welk bewijs wil je? Moet ik soms mijn onderbroek laten zakken?’
Een groot deel van het verhaal handelt over een zekere Lilly, van wie het niet duidelijk is of ze nu de zeeroverkapitein of de moeder is van de matroosjes. Maar diep in dat alles verborgen zit verwarring over een moeder die niet de bescherming biedt die je van een moeder kunt verwachten.
Kijk, nu ben ik ook alweer aan het uitleggen.
Het gekke is: nu heb ik dus anders dan Wim Platvoet wél een onzichtbare lijn zichtbaar gemaakt (de lijn van de onzichtbare lijnen), maar precies daarmee doe ik de bundel volgens mij onrecht. Want die bundel is een avontuur dat je als lezer zelf moet beleven, om tot slot te stuiten op gruwelen – ik houd me net in om die niet te onthullen, maar zelfs dat doen de meeste recensenten niet – die intiem zijn, maar vooral zelf ook weer ambigu en verwarrend.
Het gaat juist om de afwezigheid van duidelijke lijnen. En zelfs dat niet: de spronglaag (titelverklaring!) is zelf een min of meer duidelijke lijn in iets wat eigenlijk iets continu’s is.
De spronglaag is in die zin poëzie, ook in de stukjes ‘proza’, dat het dingen wil zeggen die onbenoembaar zijn. Dat is de grote aantrekkingskracht van het boek. Door ze in een recensie allemaal te benoemen, suggereer je een klare lijn die door de tekst zelf nu juist ontkend wordt.
Esther Jansma. De spronglaag. Amsterdam: Prometheus, 2022. Bestelinformatie bij de uitgever
Laat een reactie achter