Nieuwjaars-Lied
Uuren, dagen, maanden, jaren,
Vliegen als een schaduw heên.
Ach! wij vinden, waar wij staren,
Niets bestendigs hier beneên!
Op den weg, dien wij betreden,
Staat geen voetstap, die beklijft:
Al het heden wordt voorleden,
Schoon ’t ons toegerekend blijft!
Voorgeslachten kwijnden henen,
En wij bloeijen op hun graf;
Ras zal ’t nakroost ons beweenen.
’t Menschdom valt als blaadren af.
’t Stof, door eeuwen zaamgelezen,
Houdt het zelfde graf bewaard.
Buiten U, o eeuwig Wezen!
Ach! wat was de mensch op aard’!
Maar door U aan ’t niet onttogen,
Liet uw gunst hem niet alleen.
Godlijk Licht omscheen zijne oogen,
En zijn nietigheid verdween.
Onder uw Genadeleiding
Wordt hem deze levensbaan
Slechts ontwikkling, voorbereiding
Tot een eindeloos bestaan.
Dat de tijd hier ’t al verover’,
Aan geen tijdperk hangt mijn lot.
Gij, Gij blijft mij altijd over,
Gij blijft eindeloos mijn God.
Welk een ramp mij hier ook nader,
‘k Vind in U mijn rustpunt weêr.
Gij blijft in uw’ Zoon mijn Vader,
Wat verander’, wat verkeer’.
Vader, onder al mijn nooden,
Vader, onder heil en straf,
Vader, ook in ’t rijk der dooden,
Vader, ook in ’t zwijgend graf.
Waar ik ooit verandring schouwe,
Gij, o God, houdt eeuwig stand.
Ook mijn stof rust op uw trouwe,
Sluimert in uw vaderhand!
Snelt dan, jaren, snelt vrij henen
Met uw blijdschap en verdriet.
Welk een ramp ik moog beweenen,
God, mijn God, verandert niet.
Blijft mij alles hier begeven;
Voortgeleid door zijne hand,
Schouw ik uit dit nietig leven
In mijn eeuwig Vaderland.
Rhijnvis Feith (1753 – 1824)
uit: Proeve van eenige gezangen voor den openbaren godsdienst (1804)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail
W.van't Oosten-Beugelsdijk zegt
Als ik een afdruk van een gedicht wil maken, komt er een lijst omheen en bij het printen vallen dan de eerste letters weg, dat is erg jammer.