Het kunnen kleinigheidjes zijn (de telegrambesteller die op blz. 12 Goeiemorrege zegt) maar ook dingen die door de auteur veel breder uitgemeten worden in Onder Professoren. W.F. Hermans moet wel geïrriteerd geweest zijn over het frequente en daarmee irrelevante gebruik van het voegwoordje dus, hij voegt het bij herhaling en herhaling in bij wat hij mensen laat zeggen. Dat kunnen actievoerende studenten zijn die alleen al om hun taal afgeserveerd worden. Dat gaat op bladzijde 175 om deze uitingen van Lucas Kroondijk:
- het is de studenten dus eigenlijk helemaal niet duidelijk wat er te bespreken valt….
- Wij hebben dus besloten dat….
- Daar maken we geen geheim van dus.
- Nee, dat ziet u niet verkeerd dus.
Of het betreft een kritische houding tegenover reclames op televisie (teevee) waarbij mensen dingen zeggen als op blz. 303:
- Omdat het vlees dan mooier bruin wordt dus
- en omdat de sju dan pittiger smaakt dus
- en spatten doet het ook niet dus.
De auteur vult aan: “Maar in werkelijkheid omdat het een reclame voor Diamantvet was dus.” Dus. En vooral aan het eind van een zin-zondervervolg.
Op pagina 336/337 en op pagina 418 en 419 komt dat te frequente dus-gebruik nogmaals aan de orde.
We zien hier ook, hoe Hermans de spelling gebruikt om iets mee uit te drukken: een in een reclame optredende huisvrouw laat hij “sju” zeggen, zodat we zien dat zij het woord op een plattere manier uitspreekt dan het meer als fatsoenlijk geachte “zju”. Dat zal als jus genoteerd zijn, zoals op bladzijde 305.
Dat gebeurt hier waarachtig niet alleen: aksie, toleransie, en krities klinkt normaal maar zijn spellingvarianten waaraan we de politieke afkeer van de schrijver zullen kunnen aflezen, net als bij een woord als situaatsie (184). Hermans doet dat frequent, hij blijft het ons voorhouden. Die jongeren! Tot die taalgebruikers hoort ook het meisje dat op p. 294 door de gesloten kamerdeur heen roept “We liggen net zo lekker te naaien!” Daar schrikken de RUG-wetenschappers*) van (“Dat vind ik toch iets, hoor!” p. 295) en dat vermaledijde woord naaien komt op bladzijde 332 in de vorm van een aantal puntjes nog eens weerom. Kennelijk wilde Hermans de taal van de jongeren uit de jaren ‘70 registreren en allicht niet neutraal. Vergelijk in dit verband die peer (p. 98), een fijne vogel, weet je wel (pp. 111 en 112), echt helemaal te gek (p. 120) en mogelijk ook al keet ‘rotzooi’ op bladzijde 29.
Die aanpak van fonetisch uitgedrukte kritiek kunnen weherkennen in schrijfwijzen als sjoow (show) op blz. 242 of aitempie (item + Westelijke verkleinvorm) op pagina 285. Aitempie (voor ‘onderwerp’) wordt hier telefiesisch genoemd, een woord dat de auteur niet zonder reden zó gespeld zal hebben. Op bladzijde 107 had Kroondijk tweemaal achtereen tegen Goudewolf gesproken van de permissif sosijjetie op een door het Westelijke Nederlands beïnvloede manier van realisering (want niet sosaietie), zoals dezelfde Kroondijk verderop schreeuwend pleit voor Ol pouwer toe de piepul (p. 185).De gebruikte editie uit juni 1977
*) Het woord wetenschapper hoorde ik voor het eerst in ongeveer 1972 op een college in het Studium Generale op de RUG. Destijds vond ik het vreemd klinken (immers, van welk handelingswerkwoord kon het afgeleid zijn?) maar dat oordeel is mettertijd gewijzigd onder invloed van het toenemende gebruik.
Dit stuk verscheen eerder op het blog van Siemon Reker.
Laat een reactie achter