Het Louis Couperus Museum kondigde deze week de tentoonstelling aan die het hele jaar te zien zal zijn onder de ‘prikkelende titel’ Louis Couperus, non-binair avant la lettre? Prikkelend is die titel zeker, want hij roept onmiddellijk diverse vragen op, waarvan de vraag of je ‘met de ogen van nu’ Couperus inderdaad non-binair zou kunnen of mogen noemen misschien nog wel de minst interessante is. Waar moeten we op letten wanneer we negentiende-eeuwse werken en auteurs bekijken met een door hedendaagse genderopvattingen gekleurde bril op? Wie heeft er eigenlijk baat bij het plakken van een term als non-binair op Couperus – los van een museum dat ermee aangeeft bij de tijd te zijn?
Allereerst toch maar even kort iets over waarom de vraag of je Couperus non-binair kunt noemen niet een vraag moet zijn om over te discussiëren. Zoals Jan Oosterholt (2007) al beschreef is de seksuele identiteit van Couperus vooral vanaf de jaren zeventig een veelbesproken kwestie in de neerlandistiek geweest. Een boom opzetten over de vraag of Couperus non-binair te noemen valt, zou zijn als het dunnetjes overdoen van dergelijke discussies – alleen ditmaal niet over zijn seksuele identiteit maar over zijn genderidentiteit – met alle bijbehorende bekende problemen van dien (in hoeverre mag je Couperus’ werk biografisch lezen?).
Bovendien is de vraag een onmogelijke. Waar homoseksualiteit in de tijd van Couperus een bekend begrip begon te worden – we hebben het over de tijd waarin wetenschappers als Arnold Aletrino en Lucien von Römer met hun studies meer bekendheid gaven aan wat toen nog vooral ‘uranisme’ heette – kende de negentiende-eeuwer niet zoiets als non-binariteit. Je kunt je dan indekken door te spreken over non-binair avant la lettre met voor de zekerheid ook nog eens een vraagteken erachter, maar het is wel héél erg avant het gros van de letters uit de afkorting LHBTQIA+. Uiteraard waren er ideeën over mannelijkheid en vrouwelijkheid, maar die werden niet in de denkkaders geplaatst waarin wij ze nu plaatsen. In Beeldschoon (2021), over mannen en mannelijkheid bij Couperus, stelt Mary Kemperink bijvoorbeeld dat Louis Couperus openlijk schreef en vertelde over zijn vrouwelijke kanten, maar dat hij dit in verband bracht met zijn kunstenaarstemperament en dus niet met iets als seksuele geaardheid. Het voert wat ver om hier uit te wijden over de vraag of non-binariteit wel bestond maar dat er gewoon nog geen taal voor was, of dat het fenomeen eenvoudigweg niet bestond omdát er geen taal voor was; maar het lijkt me evident dat er behoedzaam omgesprongen dient te worden met het gebruiken van hedendaagse begrippen in een historische context. Maurice van Lieshout gaf in 1987 in zijn artikel ‘Homosexuelle zwischen Fiktion und Wirklichkeit – Grundüberlegungen zur literarhistorischen Beschäftigung met Homosexualität’ al aan dat het bij onderzoek naar homoseksualiteit in de literatuur één van de grootste valkuilen is om geen rekening te houden met de historiciteit van begrippen – al gelden wat dit betreft wellicht andere maatstaven bij een tentoonstelling of bij toepassingsmogelijkheden voor het onderwijs dan voor wetenschappelijk onderzoek.
Evenwel is het ook buiten wetenschappelijke context goed om je af te vragen: wat kan nu dan nut of noodzaak zijn van het plakken van hedendaagse gendertermen op Couperus? Waarom moet er een begrip als non-binair aan te pas komen? Een mogelijk antwoord is dat het emancipatiedoeleinden dient – daarover wijd ik hier nu niet uit, maar onder andere Looi van Kessel (2021) oppert een leeswijze waarbij de werken van Couperus gezien worden als “pogingen om een samenleving te verbeelden waarin er ruimte is voor vele verschillende schakeringen in gender- en seksuele identiteit”. Een ander, hier meer voor de hand liggend antwoord is: er is de hoop dat het (hernieuwde) belangstelling wekt bij de moderne lezer, zoals bijvoorbeeld ook leerlingen op de middelbare school. Jacqueline Bel (2022) pleitte er eind vorig jaar in NRC voor om literatuurgeschiedenis voor leerlingen te verpakken in aantrekkelijke lespakketten over bijvoorbeeld “het fascinerende non-binair idool van Couperus, Heliogabalus, in De berg van licht” – waarmee dus ook een Couperuspersonage een nieuw, 21e-eeuws label cadeau kreeg omdat dat leerlingen het werk van Couperus in zou kunnen lokken.
Is dat zo? Lopen leerlingen meer warm voor Couperus wanneer we hem of zijn personages presenteren als non-binair avant la lettre? Ik heb de aankondiging van de tentoonstelling gedeeld met een clubje (oud-)leerlingen met belangstelling voor literatuur. Allereerst stippen zij aan dat de term non-binair door het Louis Couperus Museum anders ingevuld wordt dan zij het zelf doen, wanneer het museum het volgende stelt:
Meerdere van zijn biografen menen een roze draad in zijn oeuvre te ontwaren. Zonder twijfel was hij een vrouwelijke man, maar was hij ook inderdaad homoseksueel? Met de ogen van nu zou je Couperus non-binair kunnen noemen, een beetje man, een beetje vrouw.
“Een beetje man, een beetje vrouw – euhm, dat is niet helemaal hoe het werkt”, aldus een van mijn oud-leerlingen. Het is een term voor mensen die buiten de tweedeling man-vrouw vallen; een man met ‘vrouwelijke’ trekjes noem je niet gelijk non-binair. Non-binair heeft niet simpelweg betrekking op het verenigen van mannelijke en vrouwelijke kenmerken in je: we kunnen de genderexpressie van Couperus bestuderen, maar niet zijn genderidentiteit – en de term non-binair is nu juist een term die betrekking op die identiteit heeft. Stellen dat Couperus non-binair avant la lettre is, is stellen dat hij zich geen man voelde. Een nogal straffe claim. Los van het gesoebat over terminologie – wellicht is genderqueer bijvoorbeeld wel een beter passende term – twijfelen mijn leerlingen ook aan de noodzaak om nieuwe terminologie te gebruiken bij het behandelen van oude literatuur: “Ik zou oude termen gebruiken omdat ze veel meer laten zien wat het gedachtegoed was van die tijd en dus gelijk meegeven wat toen wel of niet geaccepteerd werd.” Een andere oud-leerling stelt:
Ik word wel blij van oude verhalen van mensen die zich ook niet vrouw of man voelden, maar het is een beetje onhandig om termen van nu te plaatsen op mensen van vroeger. Dus dan zou ik eerder willen horen wat die vroeger dachten en dan denken “ah, dus vroeger voelden mensen zich dus ook al anders” in plaats van “ah, dus vroeger waren er ook non-binaire mensen”.
De reacties van deze leerlingen zijn wellicht niet representatief voor mijn complete bovenbouwklassen – een van de geciteerde oud-leerlingen is nu eerstejaarsstudent Nederlands en ook de anderen hebben een bovengemiddelde belangstelling voor lezen – maar ze stippen wel aan dat het niet per definitie goed werkt om oude boeken te verkopen door ze in een nieuwe regenboogvlag te wikkelen. Hoewel het in de klas presenteren van een Couperuspersonage als non-binair ongetwijfeld kan bewerkstelligen dat een tekst uit de literatuurgeschiedenis zo dichter bij de leefwereld van de leerlingen komt, lijkt het mij ook van belang om leerlingen bewust te maken van de historiciteit van concepten als seksualiteit en gender. Leg uit dat Heliogabalus in de tijd van Couperus niet non-binair maar androgyn werd genoemd; vertel ze dat Couperus gezien werd als een dandy. Onderschat de leerling niet: je hoeft ze niet een tekst in te lokken met de belofte dat ze dezelfde sappige queer thematiek aantreffen die ze in hun Netflixseries vinden.
Wanneer ik bij mijn leerlingen Couperus’ Noodlot aanprijs met de opmerking dat daar een homoseksueel personage in voorkomt, komen ze vaak bedrogen uit. Licht ik vooraf niets toe, maar vraag ik ze na hun lectuur of ze soms iets opgevallen is aan Bertie, met zijn poezennatuur, fijne gelaat en tengere bouw, dan beginnen de radertjes te draaien. Nu je het zegt, mevrouw, hij gedraagt zich ook wel érg jaloers. Werd dat zó beschreven in die tijd? De betrokkenheid bij en inzichten in de tekst zijn vaak groter wanneer ik niet vooraf dicteer wat voor actuele of urgente kwesties een leerling allemaal, heus waar jongens, ja toen al, in oudere literatuur voorgeschoteld krijgt.
Afgelopen week noemde Jacqueline Bel in de Volkskrant het werk van Couperus nogmaals – en terecht – als voorbeeld van literatuur die aantrekkelijk gemaakt kan worden voor leerlingen. “Je kunt literatuur op school gebruiken om kinderen te laten nadenken over van alles en nog wat.” Absoluut – over van alles en nog wat, dus niet alleen over begrippen die uit hun hedendaagse leefwereld komen. Oudere literatuur aantrekkelijker maken voor leerlingen kan prima zonder de contemporaine context geweld aan te doen en hedendaagse begrippen ahistorisch te gebruiken. Sterker, leerlingen voelen het haarfijn aan wanneer we de literatuurlessen proberen te garneren met een sausje hippe begrippen en snuffelen nog eens extra wantrouwig aan wat ze opgediend krijgen. Naar aanleiding van de opmerking van mijn oud-leerling denk ik dat ik het werk van Couperus voortaan presenteer als werk waarin personages voorkomen die zich anders dan de anderen voelen. Zijn we toch weer terug bij de negentiende-eeuwse terminologie. Al moet ik zeggen dat de ‘prikkelende titel’ non-binair avant la lettre? wel doet wat ermee beoogd wordt: het clubje leerlingen wil nu met me mee naar de tentoonstelling.
Lieke von Berg is docent Nederlands en werkt met een NWO Promotiebeurs voor Leraren aan de Radboud Universiteit aan een proefschrift over homoseksualiteit in de Nederlandse literatuur tussen 1840 en 1940
Maarten Klein zegt
Lieke, een uitstekend stuk, ik ben het helemaal met je eens. Hartelijk, Maarten Klein