Wie een Limburgs accent wil nadoen, kan snel resultaat boeken met een zachte g, keel-r en langgerekte klinkers. De gevorderden doen daar nog de juiste zangerige toon bij. Ook de a in plaats van e mag niet ontbreken, die maakt dat en klinkt als an.
Die Limburgse a was de aanleiding van een spraakverwarring op hoog niveau, althans volgens een anekdote die rondging na de kabinetsformatie van 2007. De pas aangestelde minister Camiel Eurlings, begiftigd met een stevig Valkenburgs accent, zou bij de verdeling van de portefeuilles aan zijn kersverse staatsecretaris Tineke Huizinga hebben gevraagd: “vind je het goed als ik de An As doe?”. Zij begreep niet waar dat over ging, dacht dat het niets belangrijks zou zijn en stemde in. Daarmee gaf ze een van de krenten uit de pap van het departement Verkeer en Waterstaat weg: de Nederlandse Spoorwegen (NS).
Deze Limburgse a is op drie manieren interessant. Om te beginnen, het is geen a. Ten tweede kunnen Limburgers wel degelijk een e uitspreken, maar die vinden ze niet passend. En tot slot is het enigszins raadselachtig waarom die afwijkende uitspraak in de regio zelf nauwelijks wordt erkend.
Het is geen a, maar wat is het dan wel?
Bij een akoestische meting van klankwaarde van de /ɛ/, uitgesproken in Valkenburg aan de Geul, toonde Roeland van Hout en zijn team in 2000 aan dat die daar “veel opener” worden uitgesproken en “in het gebied van de ‘a’-klanken” terechtkomt[1]. De /ɛ/ is de klank die in woorden als ‘en’, ‘bed’ en ‘net’ zit. Voor de goede orde, het onderzoek richtte zich niet op de uitspraak van Valkenburgse dialectwoorden, maar op het plaatselijke accent van zestien vrouwelijke sprekers uit deze Geulstad bij de uitspraak van Nederlandse woorden. Jan Stroop typeerde deze klank enkele jaren geleden als een ‘wijdere Limburgse a [ɑ]’. Hij beoordeelde toen de authenticiteit van de zuidelijke personages in de tv-serie Undercover. Als voorbeelden van een geslaagd Limburgs accent transcribeerde hij “acht leuk” en “onder de mansen komen”.
Het is waar dat veel Limburgers de Nederlandse /ɛ/ erg open realiseren. In feite gebruiken ze dan het Limburgse foneem /æ/, dat optreedt in de dialectwoorden voor twaalf, bakje, armen, balkje en bel. In Zuid-Limburg (en Belgisch Limburg) is die klank nagenoeg een zuivere [æ], zie het kaartje[2]. Daarnaast hebben veel Limburgse dialecten een meer gesloten foneem /ɛ/, dat voorkomt in de dialectwoorden voor helft, bed, best, melk en vet. In de Midden-Limburgse dialecten liggen de fonemen /æ/ en /ɛ/ in uitspraak dicht bij elkaar. In Noord-Limburg is de /æ/ geen apart foneem.
Bijzonder is dat (Zuid-)Limburgers die /æ/ hanteren in hun Nederlandse uitspraak, terwijl ze ook een ɛ-achtige klank tot hun beschikking hebben. Sterker nog, men realiseert de /ɛ/ in het Nederlandse woord bed als [æ], maar niet wanneer ze datzelfde woord in hun eigen dialect uitspreken. Dan gebruiken ze een klank die dichtbij de Nederlandse /ɛ/ ligt.
De afwijkende Limburgse /ɛ /
Die Limburgse /ɛ/ is een meer gesloten /ɛ/ dan de Nederlandse. Ik noteer die Limburgse uitspraak hieronder met [ɛ̝], een meer op de [ɪ] van pit gelijkende klank.
Voorbeeld | standaard Ned. uitspraak | met Valkenburgs accent | in het Valkenburgse dialect |
bed | bɛt | bæt | bɛ̝t |
net (zn) | nɛt | næt | nɛ̝t |
net (bw) | nɛt | næt | næt |
en | ɛn | æn | æn |
In Limburgse oren klinkt de eigen /ɛ̝/ significant anders dan de Nederlandse /ɛ/. In de dialectspelling is er ook een eigen teken voor, de è (dus met accent grave). Wie Limburgs wil leren schrijven, kan op de website Limburgse spelling luisteroefeningen doen om die è te onderscheiden.
In Limburgs dialectonderzoek wordt het verschil tussen de /ɛ̝/ en de Nederlandse /ɛ/ al heel lang benadrukt. In 1851 schrijft de Maastrichtse geleerde Franquinet over de uitspraak van de Maastrichtse /ɛ̝/: “tusschen de e en de i, uit te spreken als de eerste e van de Fransche woorden elle, telle, terre”[3]. Stadsgenoot Houben (1905) volgt hem daarin: “een klank tusschen e en i en klinkt als in Duitsch Männer, Fra. fait”.[4] Als voorbeeld geeft hij onder meer het Maastrichtse woord bèd. Het Veldeke-handboek voor de spelling van de Limburgse dialecten uit 2003 zegt: “De è is het vaste teken voor een klank die het Nederlands niet heeft, maar die in het Limburgs tamelijk vaak voorkomt. Het is een korte klinker die wat openheid van de mond ligt tussen twee klanken die in het Nederlands wél voorkomen: de e en de i in bed en bid.” Nu we weten in welke mate de /ɛ̝/ afwijkt van de Nederlandse /ɛ/, komt de vraag op hoe het zit met de Limburgse /æ/.
De /æ/ wordt in Limburg nauwelijks als afwijkend erkend
De Limburgse /æ/ wordt in geen van deze bronnen beschreven als klank die afwijkt van het Nederlands. Franquinet geeft van de Maastrichtse e aan dat hij de Nederlandse uitspraak heeft. Het Veldeke-handboek slaat de (open) Limburgse e over bij de bespreking van verschillen met Nederlandse klanken. Voor de doelgroep van dit handboek, de dialectschrijvers, leidt dat overigens niet tot problemen. Het gaat er slechts om dat ze hun dialect goed leren spellen. Houben stelt (1905): “e wordt uitgesproken als in Ndl. bed b.v. effə effen”. Of dat in zijn tijd correct was, weet ik niet, klanken kunnen immers veranderen. Tegenwoordig is het in elk geval niet meer zo. De website Mestreechter taol geeft /æfə/ als transcriptie voor ‘effen’. Maar ook deze (overigens uitstekend verzorgde!) website mist net wat scherpte bij die e. De subpagina “klaanksysteem” zegt over de e: “Oetspraok: wie [=zoals] de klinker gespeld e in ’t Nederlands woord bel.” Dus ook hier wordt de Limburgse /æ/ gemakshalve gelijkgesteld aan de Nederlandse /ɛ/ van bel. Voor het dialect van Maastricht is dat overigens nog wel te begrijpen. Volgens de GTRP-database is de IPA-notatie van de Maastrichtse klinker in twelf een [ɛ̞], dus slechts een beetje opener dan de Nederlandse /ɛ/. De Maastrichtse klinker van bèd wordt daar met [ɛ] aangeduid, dus gelijk aan Nederlandse /ɛ/.
Formantmeting
Kennelijk gaat het in sommige Limburgse dialecten om subtielere verschillen dan in andere. Een formantmeting kan licht op zaak werpen. Formanten zijn de piekfrequenties die met een analyse van het geluidspectrum van uitgesproken klinkers kunnen worden bepaald. Elke klinker heeft een eigen set formantwaarden. Met softwarepakket Praat van Paul Boersma worden wereldwijd zulke metingen uitgevoerd. Als de eerste twee formanten uit het geluidspectrum van een klinker in een diagram worden uitgezet met omgekeerde frequentieassen, ontstaat de bekende klinkerdriehoek. Voor deze gelegenheid heb ik de /æ/ en /ɛ̝/ van de spraakopnames van Valkenburgse dialectwoorden op de eerder genoemde website Limburgse spelling gemeten. Die Valkenburgse meetwaarden heb ik afgebeeld in de klinkerdriehoek van het Nederlands uit 1973[5]. Ik ben mij ervan bewust dat het projecteren van eigen meetgegevens op andermans klinkerdriehoek bezwaarlijke kanten heeft[6].
De Valkeberger /æ/ blijkt halverwege tussen de Nederlandse /ɛ/ en /a/ te liggen. En de /ɛ̝/ neemt positie tussen de Nederlandse /ɛ/ van pet en /ɪ/ van pit. Deze /ɛ̝/ valt in het gebied van de Duitse /ɛ/, zoals gemeten door Sendlmeier[7].
Ook de formantwaarden van de Nederlandse /ɛ/ met Valkenburgs accent van oud-bewindsman CE staan in de grafiek (groen). Daarvoor heb ik een youtube-video van de parlementaire enquête over de Fyra-trein uit 2015 gebruikt, waarin hij zijn standpunt verklaarde. Deze opname leent zich bijzonder goed voor mijn doel, omdat hij veelvuldig over de NS en de NMBS spreekt, dus veel open e’s. De meting bevestigt dat proefpersoon CE de Valkenburgse/æ/ hanteert voor de Nederlandse /ɛ/.
Waarom doen (Zuid-)Limburgers dat? Ook ík heb die Limburgse /æ/ van huis uit meegekregen. Dat huis stond in Hulsberg, vlakbij Valkenburg. Iedereen om me heen gebruikte die /æ/ in het Nederlands, en ik dus ook. Kennelijk lijkt de Nederlandse /ɛ/ in oren van (Zuid-)Limburgers meer op de eigen /æ/ dan op de eigen /ɛ̝/. Pas nadat ik de provincie had verlaten voor studie en werk, begonnen mij deze klankverschillen op te vallen.
Het verhaal over de spraakverwarring rond de NS-portefeuille van Camiel Eurlings is nog heel wat jaren rondgegaan in Haagse kringen. Het was een verzinsel, waarschijnlijk bedacht in het CDA-kamp rond Eurlings.
Noten
[1] Roeland van Hout, Patti Adank, Vincent J. van Heuven, Akoestische metingen van Nederlandse klinkers in algemeen Nederlands en in Zuid-Limburg, Taal en Tongval 52 (2000), 150-162.
[2] Het kaartje volgt uit een analyse van dialecttranscripties in de GTRP-database. De grenzen zijn globaal.
[3] G.D.L. Franquinet, Proeve over het taal-eigen der stad Maastricht (1851)
[4] J.H.H. Houben, Het dialect der stad Maastricht (1905)
[5] L. C. W. Pols, H. R. C. Tromp en R. Plomp ‘‘Frequency analysis of Dutch vowels from 50 male speakers,’’ J. Acoust. Soc. Am. 53 (1973), 1093–1101
[6] Doordat ik niet dezelfde meettechniek gebruik als Pols zullen er kleine verschillen zijn. Ook neem ik andere woorden dan Pols als uitgangspunt, uitgesproken in een andere setting. Bovendien heb ik niet tientallen proefpersonen, maar slechts één: de heer JD, geboren 1945, afkomstig uit Valkenburg ‘buiten de poort’. Omdat de opnamen van Pols dateren van 1970 of kort daarvoor, en omdat het toen ging om vijftig “young male adults”, betreft het overigens wel dezelfde generatie als JD.
[7] Walter F. Sendlmeier en Julia Seebode, Formantkarten des deutschen Vokalsystems (2006)
leoniecornips zegt
Wat interessant, dank!
A.Giesendorf zegt
Heel interessant en leerzaam