Ruim 52 jaar was dominee Adriaan Wolff toen hij in Vlissingen het ja-woord van de vader van de 21-jarige Betje Bekker kreeg. Zijn enige dochter uit zijn vorige huwelijk woonde nog bij hem in Middenbeemster. Wijnanda was 19 jaar, haar moeder, Wolffs eerste vrouw, was toen twee jaar dood. Wolff maakte haast met de officiële documenten. Hij kende Betje alleen van wat brieven toen hij op op 9 oktober 1759 in Vlissingen aankwam. De zaak was snel geregeld. Betje had een liefdesavontuur achter de rug. Op haar zeventiende was ze er met een vaandrig vandoor gegaan, en uit dat uitstapje was ze niet ongeschonden weggehaald door haar familie. Voor de gewone huwelijksmarkt was ze daardoor niet meer geschikt. Heel Vlissingen had haar indertijd nagewezen en ze was door de kerk zelfs op censuur gezet, wat betekende dat ze zich enige tijd niet meer bij kerkdiensten mocht vertonen.
Haar familie was dus blij toen een oude ‘boerendominee’ (haar eigen woorden!) nog belangstelling voor haar had. De huwelijkse voorwaarden werden in Vlissingen op 16 oktober bij een notaris vastgelegd, de dag daarna gingen Wolff en zijn aanstaand bruidje in een koets rond om hun besluit bekend te maken bij een beperkt aantal directe familieleden. Dat rondgaan was de gewoonte indertijd. Daar werd meteen kwaadaardig over geroddeld door haar broer, die vond dat ze ook bij neven en nichten had moeten rondgaan. Op 27 oktober ging het paar in ondertrouw. Opnieuw schande: alleen broers, zus, ooms en tantes waren uitgenodigd. Dat gezelschap hoorde veel uitgebreider te zijn in Vlissingen. Maar goed: op 2 november liet Betje Vlissingen en het geroddel achter zich.
De echte huwelijkssluiting vond op 18 november in Middenbeemster plaats. Wolffs dochter hield het voor gezien toen haar vader met dat jonge ding aankwam en ging juist op deze dag in ondertrouw met een Alkmaarse meester in de rechten, Mr. Pieter Pasmooij Molenaar. Ze trouwden op 2 december, in Middenbeemster.
Enkele dagen daarna gingen de twee kersverse bruidegoms samen naar een notaris in Purmerend, omdat de schoonzoon het erfdeel van de moeder van Wijnanda opeiste. Dat kwam vrij door haar huwelijk. Papa schonk zijn dochter uit ‘vaderlijke genegenheid’ de kleren en wat juwelen en andere kostbaarheden van haar moeder, die niet of maar voor een deel bij het erfdeel hoorden. Het moet voor Betje heel pijnlijk zijn geweest dat er niet alleen nog linnengoed met initialen van de vorige vrouw, keukengerei en portretten van haar en haar familie in huis waren, maar dat zelfs haar kleding er nog hing. Maar tot dan lijkt alles in pais en vree geregeld, Wijnanda vertrok naar Alkmaar. Hoe ging het nu verder met de verhouding tussen schoonzoon en schoonvader, en tussen stiefmoeder en stiefdochter?
Al na een half jaar lijkt er ruzie in de tent te zijn. Op 4 april 1760 ging het echtpaar Wolff naar Amsterdam om hun testament vast te leggen. Het kindsdeel van Wolffs dochter werd daarin bepaald, wat resteerde zou naar de langstlevende van het echtpaar gaan. Dat lijkt allemaal nog vrij gewoon. Maar dan. Nog geen maand later, op 2 mei 1760 dicteren Betje en Adriaan bij een notaris in Purmerend een aanvulling op het testament. Na de dood van Adriaan moet in de pastorie zes weken alles hetzelfde blijven, dus Wijnanda of haar man mogen dan nog niet komen graaien naar hun erfdeel. Adriaan wijst de Beemster Schout en een plaatselijke molenbaas als executeurs testamentair aan. Als een van hen die taak niet meer kan uitvoeren als het zover is, dan zullen zij uitdrukkelijk niet ‘vermogen [..] des Testateurs schoonzoon de Heer Mr. Pieter Pasmooij Molenaar’ als opvolger aan te wijzen. Dat komt al heel bedenkelijk over. Het wordt nog erger, want Wolff laat noteren dat hij ‘absolut begeert’, dat ‘dezelve [de schoonzoon dus] geen de minste directie, bestelling ofte verblijf in ’t sterfhuys sal voeren ofte hebben, [en dus] tot voorkominge van alle ontrustinge, daar uit zal worden geweert en gehouden’. Pieter mag niet over de vloer komen na de dood van zijn schoonvader – en dat betekent vanzelfsprekend dat hij al in 1760 niet welkom was.
Een knallende ruzie dus, en die is nooit bijgelegd. Twee maanden voor zijn overlijden laat Wolff nog eens bij de notaris vastleggen dat bij zijn dood het sterfhuis zes weken onaangeroerd moet blijven. De executeurs krijgen de opdracht ‘den Persoon van Mr. Pieter Pasmooy Molenaar niet [te] zullen gedogen ten synen sterfhuijse in te treden dan alleen ten tijde der begrafenis’. Maar als dat voor een ‘vredige bereijking’ nodig is, mogen ze hem zelfs daarvan uitsluiten en hem geen toegang tot het sterfhuis gunnen.
Wolff overleed 29 april 1777. Daarna bleef het huis inderdaad onaangeroerd. Na 17 juni, zes weken na de begrafenis, zou alles in Hoorn verkocht worden. Betje schrijft dan aan een neef: ‘M[olenaar] is door uw Oom uit het sterfhuis geslooten zo lang hy onbegraven was, & zedert is de Pastori de myne; ’t is geen boedelhuis’.
En de dochter? Zag die haar papa nog na haar huwelijk, waarin ze maar liefst dertien kinderen baarde? In de documenten en brieven komen we daarover niets te weten. Alleen dat de boedel na Adriaans dood zorgvuldig beschreven is door de executeurs om Wijnanda het kindsdeel van haar vader toe te kennen. Pasmooy Molenaar zal dat nauwkeurig in de gaten hebben gehouden. Hij weigerde na de veiling van Adriaans spullen een speciale belasting te betalen die bestemd was voor het Beemster weeshuis. Pas na een proces deed hij dat.
Ik kan die advocaat alleen maar zien als een onaangename man die Betje geen cent meer gunde dan waar ze recht op had. Adriaan Wolff lijkt geen geluk te hebben gehad met zijn nageslacht. Bij zijn eerste vrouw kreeg hij vier kinderen, van wie er drie maar een paar weken of maanden oud werden. Wijnanda overleefde, maar trouwde met een aasgier, vermoed ik. Adriaan zag zijn kleinkinderen niet, denk ik. Betje bleef kinderloos.
Bronnen: Notariële archieven Waterlands Archief, Noordhollands Archief, Buijnsters’ biografie en de door hem uitgegeven brievenboeken; Ghijsens biografie. Veel van de archiefstukken zijn achterhaald door Henk Krigee.
Dit stuk verscheen eerder op het blog van Marita Mathijsen
Cornelis van Bree zegt
Mocht ze inderdaad geen, per definitie openbare, kerkdiensten bijwonen? Was ze misschien uitgesloten van deelname aan het Heilig Avondmaal? Het is maar een vraag.