Waarom het poëziegeschenk 2023 lezen?
Poëzie is hoog spel. Aan een gedicht dat niet héél goed is, heeft de lezer niet zo veel. Je kunt de goede bedoelingen zien, maar tenzij de dichter een goede bekende is, is er weinig reden om het te willen lezen.
Met name als je de allernieuwste gedichten leest, kom je natuurlijk af en toe gedichten waar net iets mee is. Het nieuwe poëziegeschenk begint bijvoorbeeld met het volgende gedicht van Miriam Van hee:
we brachten de tijd aan het zwembad door
schaduw was schaars, warmte viel zinderend
neer, uit groene, verweerde deurtjes kwamen
kinderen aangestormd in roze badpakkenwaarop hello kitty stond, het gaf een vrolijk,
kletsend geluid, ze vroeg me: hoe kan ik vriendjes
maken? ik leerde haar zeggen: ‘je m’appelle’ en dat
ze mee wilde spelen, we keken toe hoe de middagverstreek, ik stelde een spelletje voor, wat ze
wel wilde maar ze verloor, ze was waar alles
gebeurde, verveling is een vorm van verlangen,wij vouwden de handdoeken op, kochten
wat er te koop was, een ijsje, een roze rugzak,
in een armband stond haar naam geschreven
Verlangen
Dit is niet alleen een sympathiek gedicht, het is in aanleg ontroerend. Het beschrijft een tafereeltje van een ik met een klein meisje die kennelijk ergens zijn waar de andere kleine meisjes Frans spreken. Het meisje heel graag aansluiting wil met de andere kinderen, maar durft of kan niet. Terwijl ze zoveel op die andere meisjes lijkt! Zij met hun roze badpakjes, zij met haar nieuwe roze rugzak. Verveling is een vorm van verlangen is bovendien heel goed geobserveerd, iets om te onthouden.
Maar er staan wat onnauwkeurigheden in die mij in ieder geval afleiden – terwijl Van hee in haar beste werk juist zo scherp is.
Neem de tweede regel. Die is in de eerste plaats min of meer dubbelop: het is heet, er was weinig schaduw. Op het ‘schaduw was schaars’ wordt door de alliteratie net wat nadruk gelegd, het is net wat te mooi gezegd, net als de warmte zelf te veel in de aandacht komt door het ongebruikelijke beeld dat deze ‘zinderend neer’ valt (volgens mij zindert de hitte meestal omhoog). Maar het is vooral onduidelijk waarom die hitte zo belangrijk is dat er zoveel aandacht aan moet worden besteed. Je bent bij een buitenzwembad, dan is het meestal warm, maar waarom is dat verder zo belangrijk?
Leed van kleine meisjes
Iets anders wat de taal-OCD’er die ik als poëzielezer ben dwarszit, in dit gedich,t is het me in ‘ze vroeg me’. Er is geen enkele reden waarom dat woord daar zou moeten staan (dat het meisje de vraag aan me stelt, is duidelijk omdat ik antwoord), en ritmisch is het net onprettig.
Tot slot kan ik ook het ‘we keken toe hoe de middag / verstreek’ niet goed plaatsen. Ik begrijp wel dat ik en haar dochtertje of kleindochtertje buitenstaanders zijn bij het tafereel, maar in dit geval lijkt me de tragedie net dat de middag niet verstrijkt, maar dat er ‘alles gebeurt’, alleen zijn zij er niet bij. ‘Toekijken hoe de middag verstrijkt’ suggereert voor mij verveling, en daar is hier geen sprake van.
Het is jammer, want het gedicht is, als gezegd, in aanleg heel ontroerend: het leed van kleine meisjes die zo graag willen meedoen, wie kan er niet om huilen. Alleen voelt het door die kleine details nét niet goed.
Arno. zegt
Ik denk wel een interpretatie voor de verveling te kunnen geven.
Als je me toestaat, Marc, om de professor zo informeel en persoonlijk toe te spreken en zelfs te kapittelen – vergeef me de ‘aanmatiging’!, ik heb wel eens eerder gemerkt, dat je de neiging hebt om een passage (wat ook een enkel, afzonderlijk woord kan zijn) in een gedicht of andersoortige tekst ‘fout te rekenen’, te corrigeren.
Je hebt het als lezer van een gedicht te doen met wat er staat, en niet te bedenken wat er volgens jou, lezer, zou moeten staan. Ik ken een praktijkvoorbeeld van een redacteur, die meende een gedicht te moeten kapittelen.
Het gedicht had de regels
Elke bloem is bewoond
het kleinste heeft een onderdak
De redacteur in kwestie stelde, dat ‘het kleinste’ een verkeerde verwijzing naar bloem was, foei, ‘bloem’ is immers geen het-woord. Alsof een dichter dat niet weet … (over ‘aanmatigend’ gesproken). Het gedicht wilde met ‘het kleinste’ helemaal niet verwijzen naar ‘bloem’, wat op te maken viel uit het vervolg. Eenmaal gepubliceerd is een gedicht een vaststaand gegeven, we hebben het ermee te doen. Te denken dat ‘er beter iets anders zou kunnen/had moeten staan’ of iets als onnauwkeurigheid te oordelen is volgens mij een fundamentele denkfout, een hachelijk ondernemen ook, iets om heel voorzichtig mee te zijn. Het valt in principe buiten de bevoegdheid van de lezer.
Ik kan in de passage waar het eerste terzet mee begint het volgende lezen: het meisje was met haar aandacht bij de spelende kinderen (dat is ‘waar alles gebeurde’) in plaats van bij het spelletje met de ik; daarom verveelde het spelletje haar (en daardoor verloor ze natuurlijk ook – zo gaat dat; de afleidingsmanoeuvre van de ik mislukt). Op die manier komt de zin ‘verveling is een vorm van verlangen’ minder in het luchtledig te hangen, minder uit de lucht vallen.
Ook het neerzinderen kan ik wel plaatsen. Warm weer in zijn hevigste vorm heeft de neiging te drukken, bijna letterlijk te ‘wegen’ op de schouders, en dat veronderstelt een neerwaartse ‘beweging’. Neerzinderen zie ik dan als een soort contaminatie van ‘drukkend zijn’ en ‘zengen’ (wat ik hier een passender synoniem vind voor zinderen dan ‘gloeiend trillen’; dat laatste suggereert inderdaad iets opstijgends).
Je kunt niet altijd alles (meteen) oplossen; ook ik weet zo geen verklaring voor de sterke nadruk op de hitte, of het moest zijn om de grote onontkoombare aanwezigheid van dergelijke hoge temperaturen te ‘verwoorden’ (en misschien is de hitte mede verantwoordelijk voor de ‘langueur’, de hangerigheid van het meisje; de ervaring van het meisje is ook voor mij de kern van het gedicht). Maar ‘oplossen’ blijft volgens mij de eerste opdracht die je als lezer hebt, voordat je aan het veroordelen of verbeteren slaat.
Marc van Oostendorp zegt
Je snijdt een interessante kwestie aan. In veel opzichten is als je gedichten intellectueel wil begrijpen “Eenmaal gepubliceerd is een gedicht een vaststaand gegeven, we hebben het ermee te doen” een goed adagium. Je moet niet te snel opgeven. Maar de laatste maanden ben ik op deze plek op onregelmatige momenten op zoek naar de vraag ‘waarom zou je gedichten lezen?’, en ik denk dat je het antwoord op die vraag niet vindt door te stellen dat je ieder gedicht dat toevallig door iemand gedrukt is als een vaststaand, niet bekritiseerbaar gegeven te beschouwen.
Laten we de nadruk op de hitte nemen omdat dit iets is dat we allebei niet kunnen plaatsen. Niet uit te sluiten is dat er iemand met een prachtige interpretatie komt waaruit volgt dat dit gedicht eigenlijk helemaal steunt op die hitte, en dat het daarbij zelfs belangrijk is dat er alliteratie wordt gebruikt, enzovoort. Misschien verandert daardoor mijn appreciatie van het gedicht, maar op dit moment stoort me dat detail. Het voelt voor mij als een stoplap die ook nog eens met zware poëtische middelen gevuld is. Dat ik misschien te onnozel ben om de ideale interpretatie te zien, maakt mijn verlangen om dit gedicht te herlezen niet groter.
Ieder écht gesprek over poëzie begint volgens mij daarmee: met het scheiden van dingen die je wel en dingen die je niet bevallen. Daarvoor is nodig dat je de poëzie niet heilig verklaart, ook al is dat dus een andere houding die de ideale close reader aanneemt.
In die zin denk ik dat de redacteur precies het juiste deed: prikken in dat gedicht, zeggen wat er volgens hem of haar anders moest. Dat de dichter dit anders zag, en mogelijk zelfs beter, doet daar niets aan af. Je kunt niet zien wat de ideale vorm is als je geen alternatieven bekijkt. Dát is een reden om ook in detail altijd in gesprek te gaan: omdat alleen zo het gesprek op gang kan komen wat gedichten nu eigenlijk de moeite waard maakt.
hvdevoor zegt
Poëzie is een mengsel van suggestie en concreetheid, beter nog: door suggestiviteit wordt een gedicht concreet. De verzen suggereren dat het meisje doordat het de taal niet kent ergens aan een zwembad in de hitte van (Zuid?-)Frankrijk, niet kan meespelen en zich verveelt. (De ik probeert die vervreemding op te lossen door het een zinnetje in het Frans te leren.) In taalkundige termen: onvoldoende meertaligheid zet je op achterstand.
PS. Als er dan toch kritiek op het gedicht geleverd moet worden, dan op het laatste vers.
Marc van Oostendorp zegt
Ik vind die laatste regel juist wel mooi. Op een paar punten wordt benadrukt hoeveel het meisje lijkt op de andere kinderen (hoewel die dus een andere taal spreken en mogelijk een andere nationaliteit hebben). Als ze aan het eind ‘alles’ kopen in het winkeltje bij het zwembad blijkt dat nog eens: er zijn daar armbanden te koop met de naam van het meisje – een teken dat er daar meer meisjes komen met dezelfde naam. En zoals Huub Beurskens uitlegt, geldt daarbij dan ook nog eens dat zelfs dat ‘je m’appelle’ niet nodig was geweest als ze dat armband eerder had gekocht.
Piet Jan zegt
Ik begrijp niet dat je een gedicht op deze manier analyseert. Dat is aan de schrijver en die heeft het zo samengesteld. Dat het je stoort of dat je het niet mooi vindt kan natuurlijk, maar dat is smaak. Ik geloof op dit gebied niet in fouten. Hoe beperkend is dat trouwens? Zonder de schrijver erover gesproken te hebben vind ik dit soort analyses eigenlijk zelfs een beetje arrogant.
Marc van Oostendorp zegt
Je mag natuurlijk kritiek hebben op mijn stukje, maar meet je dan niet met twee maten? Jij hebt toch ook niet met mij gesproken?
Maar verder zijn we het duidelijk niet met elkaar eens. Ik vind het niet aantrekkelijk om als ik gedichten lees, alles klakkeloos te accepteren dat mij wordt voorgeschoteld. Als lezer ben ik op zoek naar iets, en dat vind ik niet in ieder gedicht. Het is nuttig om het daarover te hebben, vind ik.
Huub Beurskens zegt
Mag ik attenderen op de volgende kritiek en ommezwaai? Eerst dit: http://huubbeurskens.blogspot.com/2023/02/hello-kitty.html . En dan dit: http://huubbeurskens.blogspot.com/2023/02/rehabilitatie.html
Marc van Oostendorp zegt
Mooi! Ja, zo werkt lezen.
Arno. zegt
Welja, neem het op voor de redacteur… Hij kon gewoon niet lezen. “Erin prikken”, zoals jij het noemt: tot daaraan toe, maar dan wel met iets puntigs, en niet met de botte bijl.
Dat je de opmerking “Eenmaal gepubliceerd is een gedicht een vaststaand gegeven, we hebben het ermee te doen.” associeert met close reading verrast me niet, maar ik vind dat meestal een wat overbodige term, pleonastisch als we het hebben over gedichten: ik noem het eenvoudig reading.
Ik meen met de net aangehaalde zin niet beweerd te hebben in mijn reactie hierboven, dat een lezer een gedicht niet zou mogen bekritiseren en het maar klakkeloos moet accepteren. De zin wordt verderop ook genuanceerd doordat er ‘in principe’ staat bij het afbakenen van de bevoegdheid van de lezer; en aan het eind ‘voordat[!] je aan het veroordelen en verbeteren slaat’. Niet klakkeloos accepteren, maar wel je bepalen bij wat er staat in plaats van wat je denkt dat er zou moeten staan. Heilig verklaren wil ik daarmee allerminst; zo kun je het ‘het ermee moeten doen’ dat ik propageer niet verdraaien. Ik noem het hachelijk en maan ertoe om er voorzichtig mee te zijn, maar stel geen definitief verbod op bekritiseren. Overigens, over gedichten die ‘toevallig door iemand gedrukt’ zijn heb ik het niet. Toevallig … dat klinkt voor mij nogal denigrerend jegens de dichter, maar zo zul je het niet bedoelen.
Met de dichter erover praten vind ik een totaal oninteressante optie. De dichter maakt geen deel uit van het gedicht, en wat die erover zegt al evenmin. Waarmee ik niet stel dat de dichter geen deel uit kan maken van de context van het gedicht. Een poos geleden was er hier een discussie naar aanleiding van een gedicht van Anna Enquist, waar je volgens mij en anderen, maar ook volgens sommigen niet, een link in kon (en ‘mocht’- misschien wel moest) zien met het biografische gegeven dat Enquist een dochter heeft verloren. Dat is een gegeven dat ook ‘algemeen’ bekend is en waar Enquist ook in ander werk op zinspeelt en uiterst concreet over schrijft. En waar je het ‘recht’ aan kan ontlenen om dat gegeven bij de context van het gedicht en bij het lezen ervan te betrekken.
Ik vond het grappig dat de vriendin van Huub Beurskens in feite precies doet wat lezen van poëzie behelst (ha, daar heb je dat woord ook weer …): vragen stellen bij de gekozen woorden, formuleringen, beelden. Alleen stopt ze net even te vroeg, namelijk vóór het zoeken naar het antwoord op die vragen. Alsof ze van een kruiswoordraadsel de opgaven leest, maar de puzzel daarna oningevuld weglegt (niet dat een gedicht gelijk staat natuurlijk aan een kruiswoordraadsel). Als Huub dat in haar plaats wel doet is ze ineens om, kennelijk. Ook ik vind dat mooi. Ik ben het met je eens dat het nuttig is om het daarover te hebben, en dat is volgens mij ook precies wat we hier doen. Daarom volg ik dan ook graag je onregelmatige serie ‘waarom poëzie lezen?’, en spoor ik je van harte aan: vooral doorgaan!
erik+harteveld zegt
Ja, ik zou het gedicht ook wel kunnen verbeteren op enkele punten, maar dan had dat moeten gebeuren vóór publicatie. Nu is het te laat. Dit stukje vind ik fraai: ik stelde een spelletje voor, wat ze
wel wilde maar ze verloor.