Waarom gedichten van Gerda Blees lezen?
“Je zou niet zeggen dat ik voor mijn taalbeheersing wordt geprezen”, schrijft Gerda Blees in gedicht 33 van haar bundel Week. Het is een bundel die 41 gedichten lang is – zo lang als een zwangerschap, gemeten in weken.
Dat het gedichten zijn, in Week, is in eerste instantie eigenlijk alleen duidelijk doordat er, behalve Week en de naam van de schrijver ook nog het woord Gedichten op staat (en voor alle duidelijkheid ook nog een rood stickertje met de tekst Een zwangerschap in gedichten), en doordat de regels worden afgebroken. Maar hoewel er met de taalvaardigheid van Blees, die ik een van de interessantste jonge schrijvers van dit moment vindt, niets mis is, is het taalgebruik niet onmiddellijk herkenbaar als poëtisch.
Het lijken eerder dagboekaantekeningen, telkens één, in de vorm van één lange zin, per week. En dat in een wereld die per week kleiner en trivialer lijkt te worden:
22
Gesprekken met ingewijden, prachtige nieuwe levens
gehuld in nevelen van algemeenheden, verhalen over draagzakken
en kinderwagens, op hoeveel graden ik luiers moet wassen als ik voor
wasbaar ga, de voordelen van de elektrische bakfiets en het speciale
vrieskistje om afgekolfde melk in te bewaren, door borstvoeding te geven
kom ik namelijk sneller terug op mijn oude gewicht, ik kan erop rekenen
dat de bevalling sowieso niet chill is en helemaal anders gaat dan ik verwacht
en o, die slaap, slaap, slaap, ik moet het ervan nemen nu het nog kan, ze menen het
het valt niet uit te leggen tot ik het heb meegemaakt, de vader draagt ook best zijn
steentje bij maar ik, vrouw, ik ben straks toch ietsje meer de klos, aldus degene
van wie de man epilepsie had gekregen door het slaapgebrek, heel zielig
voor hem, en nu doet zij de nachten alleen, het valt niet uit te leggen
hoe deze offers sinds het kind vanzelf spreken.
Waarom deze gedichten lezen als man die de middelbare leeftijd alweer gepasseerd is? Op internet zie ik vooral besprekingen van vrouwen die de details herkennen – ik kan me ook niet anders voorstellen dan dat het rode stickertje op het omslag bedoeld is om Week aan te prijzen als geschenkje voor die vriendin die zelf niet in verwachting is geraakt. Maar ik ben nooit zwanger geweest en de kans dat ik het ooit nog word is zo langzamerhand wel verkeken.
Die vraag valt voor mij alleen te beantwoorden doordat Gerda Blees de auteur is van het door mij bewonderde Wij zijn licht. Onwillekeurig vraag je je dan af waarom iemand die dat heeft geschreven, ook dit schrijft. Waarom zou zo’n auteur Week schrijven, en er dan Gedichten bij zetten?
En dan dringt zich de gedachten op dat het feit dat deze gedichten niet alleen een prozaïsche vorm hebben, maar ook nog een prozaïsche, soms zelfs banale inhoud (‘de voordelen van de elektrische bakfiets’), zelf een betekenis heeft.
Het groeien van een foetus tot een baby in 41 weken tijd is zelf natuurlijk een onvergelijkelijke vorm van creatie, beter dan het schrijven van wat voor boek ook. Het is een vorm van poëzie waar geen woorden tegenop kunnen. Je kunt je alleen hullen in ‘nevelen van algemeenheden’, van spookverhalen en trivialiteiten. Het meest magische van het menselijk bestaan – dat er weer nieuwe wezens groeien die ook weer mensen zullen zijn – is tegelijkertijd onmetelijk banaal, dat is wat Week op een intrigerende manier laat zien.
En als hij dat eenmaal ziet wordt het boekje ook voor de man van voorbij de middelbare leeftijd ontroerend. Bijvoorbeeld omdat hij zijn eigen worsteling met de grote vragen van het leven heeft, die voortdurend doorkruist wordt door getob over elektrische bakfietsen.
Pas helemaal aan het eind, als de baby er eenmaal is, breekt de taalpoëzie weer door. Gedicht 41 eindigt zo:
(…) ik herken je meteen als van mij, en nog wacht ik
op Koningsdag lig ik in het gras, een magere vrouw komt uit de verte
aangelopen, snel en helder als een bergbeek, ik moet langzaam
en onmetelijk worden als de zee.
Laat een reactie achter