Mijn jongste dochter is bezig aan haar laatste schoolexamenperiode voordat op 11 mei 2023 het Centraal Schriftelijk Eindexamen begint. Dat er hard geleerd wordt, is ons wel duidelijk. Verspreid over woonkamer, studeerkamer en slaapkamer liggen er lesboeken, woordenboeken, aantekeningenschriften, samenvattingen en proefvertalingen. Duitse, Engelse en Nederlandstalige romans zijn ook op verschillende plaatsen te vinden, alle zorgvuldig voorzien van gele plakkertjes met verwijzingen naar interessante citaten, beschrijvingen van personages en belangrijke gebeurtenissen.
Mondeling
Net als alle andere vwo-eindexamenkandidaten moet zij beargumenteerd verslag uitbrengen van haar leeservaringen met ten minste twaalf door haar geselecteerde literaire werken die oorspronkelijk zijn geschreven in de Nederlandse taal, waarvan er minimaal drie voor 1880 zijn verschenen, zoals beschreven in het examenprogramma Nederlandse taal en literatuur.
Op haar school wordt dit – en dat is op heel veel andere middelbare scholen ook het geval – getoetst in het zogeheten mondeling. Ongeveer 25 minuten lang gaat een kandidaat met zijn docent in gesprek, waarbij een gecommitteerde het verloop van het gesprek zorgvuldig vastlegt. In het ideale geval is dat een andere docent Nederlands, zodat bij het vaststellen van het cijfer het vakinhoudelijk oordeel van de ander meegenomen kan worden. Helaas kan een verzoek daartoe lang niet altijd gehonoreerd worden. Met mondelingen bij Nederlands, de moderne vreemde talen en soms ook bij andere vakken als geschiedenis draait de roostermaker deze periode overuren.
Lastig
Voor een leerling valt het niet mee zich goed voor te bereiden op dit mondeling. Het gaat om een groot aantal boeken, waarover ontzettend veel te vragen valt. Gaat een docent vooral in op de inhoud van het werk, besteedt hij juist aandacht aan verhaalanalytische termen of is hij met name geïnteresseerd in de rol die dit boek heeft gespeeld bij je literaire of persoonlijke ontwikkeling? Bovendien staat van tevoren niet vast over welke boeken je vragen krijgt. Is dat het boek dat je aan het begin van de vierde klas hebt gelezen, het boek dat je net uit hebt, het boek waarvan je alleen de samenvatting doorgenomen hebt of het boek waarvan je de film hebt gekeken? En hoe belangrijk vindt je docent het onderdeel literatuurgeschiedenis? Komt poezie ook nog aan bod? Moet je dan dichtvormen kennen of juist lastige dichtregels interpreteren?
Voor beginnende docenten Nederlands is een mondeling trouwens ook niet gemakkelijk. Ik was blij dat ik in mijn eerste jaren gebruik kon maken van aantekeningen en vragen die collega’s in de loop der jaren hadden verzameld. Naarmate ik vaker en meer eindexamenklassen kreeg, had ik die niet meer nodig. De titels van de meeste boekenlijsten – ze vertoonden vaak grote onderlinge overeenkomsten – had ik inmiddels wel gelezen. En boeken die ik nog niet kende, probeerde ik ruim voor de mondelingen uit te hebben. Hoewel het niet vaak gebeurd is, moet ik toch bekennen dat ik een enkele keer met een leerling over een boek gesproken heb dat ik zelf niet had gelezen.
Onrechtvaardig?
Dat brengt me bij een belangrijk punt. Wat toets je eigenlijk tijdens een mondeling? Of iemand antwoord kan geven op jouw vragen? Of iemand een boek gelezen heeft? Of iemand boeiend met je in gesprek kan gaan over literatuur? Of iemand zich goed heeft voorbereid op het mondeling? Over het algemeen zijn de meeste leerlingen tevreden met het cijfer dat ze hebben gekregen. In dat opzicht kan een docent Nederlands van een eindexamenklas best een aardige inschatting maken van het niveau van zijn leerlingen. Klachten waren er vanzelfsprekend ook. Meestal waren die afkomstig van leerlingen die zich onrechtvaardigd behandeld voelden: zij hadden bijvoorbeeld alle boeken daadwerkelijk gelezen en kregen maar een mager zesje terwijl een andere leerling – die er ten overstaan van klasgenoten prat op ging geen enkel boek te hebben gelezen – met een acht of zelfs hoger beloond werd! Dat gebeurde inderdaad, ik kan het helaas niet ontkennen. Sommige leerlingen bluffen zich door hun mondeling Nederlaands heen. Als geen ander weten zij dat ze zoveel mogelijk zelf aan het woord moeten zijn, zodat de docent geen lastige vragen kan stellen. Wie het initiatief heeft, bepaalt het gesprek. En dat pakt meestal gunstig uit voor die leerling.
Spiekbriefje
Gesprekken met leerlingen die niet zo goed van de tongriem gesneden zijn, door zenuwen overmand zijn of het lastig vinden uitgebreid antwoord te geven op de vragen die een examinator stelt, kunnen baat hebben bij een spiekbriefje met daarop bijvoorbeeld de namen van personages of motto’s. Een dergelijk briefje geeft houvast om een gesprek te starten of op gang te houden. Zelf heb ik goede ervaringen gehad met een A4’tje waarop leerlingen als voorbereiding op het mondeling alle titels moesten opschrijven en daarbij opvallende overeenkomsten tussen boeken met lijnen moesten aangeven. Het idee is niet nieuw (ik postte de bijgevoegde foto al op 9 mei 2018 op de Facebookpagina Leraar Nederlands), het is evenmin origineel (uit reacties op dat bericht bleken er meer scholen met iets dergelijks te werken) en het is ook al niet baanbrekend. Maar dit simpele A4’tje zorgde er wel voor dat een mondeling niet ontaardde in een duf vraag-antwoordspel, maar een interessant gesprek opleverde over de gelezen boeken.
Frans de Graaf zegt
De veelgehoorde bewering dat scholieren niet meer (hoeven te) lezen wordt met deze uiteenzetting wel weerlegd. Toch een opmerking. Zou een schriftelijk examen niet beter zijn voor deze materie? Dan valt het verschil tussen mooipraterij en echt iets weten en begrijpen veel meer op. Bovendien wordt dan ook de schrijfvaardigheid getoetst. Als het toch mondeling moet, zou het praten over literatuur in de klas geoefend kunnen worden met discussies en voordrachten. Misschien gebeurt dat al: dat weet ik niet, ik woon niet in Nederland. Maar in ieder geval is praten voor een groep een uitstekende oefening; voor sommige leerlingen ook een angstaanjagende oefening, maar daarom juist des te nuttiger voor later.
Mvg
Frans