Deze keer een mini-podcast over Aart van der Leeuw (1876-1931).
Aart van der Leeuw was een Nederlandse schrijver en dichter, die tegenwoordig vooral bekend is om zijn romans “Ik en mijn speelman” (1927) en “De kleine Rudolf” (1930), maar vóór die tijd diverse dichtbundels schreef.
Hij werd geboren in Hof van Delft, tegenwoordig een onderdeel van de gemeente Delft, in een familie van kooplieden. In zijn jeugd had hij een goede band met zijn moeder, voor wie hij als kind verzen schreef en die hem vaak voorlas. Als “moederskindje”, maar ook door zijn wereldvreemde dromerigheid, werd hij in zijn jeugd vaak gepest. Problemen met woordblindheid zorgden er ook voor dat hij diverse herexamens moest doen en pas op 22-jarige leeftijd voor het gymnasium slaagde. Hij studeerde rechten aan de Universiteit van Amsterdam, maar toonde meer interesse in de dichtwerken van de tachtigers dan in zijn studie. Hij werkte kort als archivaris in Delft en daarna als chef de bureau bij een levensverzekeringsmaatschappij in Dordrecht. Hij was echter ongelukkig met zijn baan en nam in 1907, na het verkrijgen van een erfenis, ontslag om zich aan het schrijven te wijden. Hij verhuisde met zijn vrouw Antonia Johanna Kipp naar Voorburg, waar hij ondanks zijn toenemende doofheid ook vaak viool speelde. Van der Leeuw was een neoromanticus, die zich liet inspireren door de Tachtigers, de Griekse mythologie en, via zijn vrouw, de christelijke mystiek, ondanks dat hij uit principe antikerkelijk zou blijven. Hij zocht eerder naar een harmonie tussen de mens en de natuur, tussen het aardse en het hemelse, tussen het ik en de ander. Aart van der Leeuw ontving in 1928 de C.W. van der Hoogtprijs voor zijn oeuvre.
In de podcast worden gedichten voorgelezen uit twee van zijn dichtbundels en een nalezing. “Herscheppingen”, verscheen in 1916, waarin hij zijn mystieke ervaringen en zijn verlangen naar eenheid met het goddelijke weergaf. De laatste dichtbundel die nog tijdens zijn leven verscheen, was Het aardsche paradijs (1927), waarin hij een visioen schiep van een harmonieuze wereld, waarin de mens zich verzoent met zichzelf, met de ander en met de natuur. Vooral het scheppingsproces staat centraal, zoals een smid die net als een dichter iets smeedt, of een ledikantenmaker die droomt hoe zijn bed gebruikt gaat worden en vervolgens die slaapplek daarop perfectioneert.
Aart van der Leeuw werd in februari 1931 ziek en stierf op 17 april aan een longontsteking en pleuritis. Zijn begrafenis op 21 april in Voorburg was sober: geen toespraken, geen bloemen. Alleen een gedicht van hemzelf: “Mijns Vaders Tuinen”, werd voorgelezen. Zijn werk werd na zijn dood nog lange tijd gewaardeerd en herdrukt.
Aart van der Leeuw, bron Wikipedia
Gebruikte bronnen:
Zuiderent, A. T., Brems, H., & Bax, P. A. (2001). Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur. Noordhoff.: https://www.dbnl.org/tekst/zuid004krit01_01/kll00342.php
Schipper, J. (1981, 16 april). Aart van der Leeuw, bescheiden speelman. Reformatorisch dagblad . Via: https://www.digibron.nl/viewer/collectie/Digibron/id/tag:RD.nl,19810416:newsml_580e9cf54c74599f825d1def21b56e6b
Astrid Brongers zegt
In zijn woonplaats Voorburg is een kade naar hem vernoemd die een beetje op hem lijkt, als je de vervelende huizen wegdenkt. Er staan daar mooie oude bomen die je vrolijk begroeten overdag, en bescherming bieden in de nacht met hun lange armen. Onze Aart van der Leeuw zou zich omdraaien in zijn graf, als hij zag hoe alles inmiddels is volgeplempt.