•• Marita Mathijsen en Nick ter Wal bundelden onder de titel Huiskamerlyriek en atoompoëten de poëzierecensies die Harry mulisch begin jaren vijftig schreef. Daarin ook een recensie van Van de afgrond en de luchtmens van Lucebert. Daaruit: “Dit is een fenomenaal verzenboek; zonder twijfel is het de belangrijkste manifestatie van de na-oorlogse dichtergeneratie. In een taal, die bij niemand anders zozeer taal is, weet hij door te dringen tot een zware, mythische wereld, waarin vooral de natuur een prachtige, donkere rol speelt. Dit is het werk dat men niet verzuimen mag, zo men belang stelt in poëzie.” Waarna Mulisch ter adstructie het onderstaande gedicht citeert.
oogst
nacht. de zomer gaat dood in de nacht
krampachtige veren vallen. krimpend rondom
worgen de wolken de bergen
in de dorpen gefluister en klinkende lippen
nimmer nog gingen gouden ogen zo ver
in het blinkende woud hurken de slapers
en zilveren netten bedelven de herfstzee
zo’n zacht spel is de regen
dat vruchten van verlangen vallen
en handen gaan open een kruis
is gekust en een mes en de dorst
met de donkerste vlammen gelest
Lucebert (1924-1994)
uit: Van de afgrond en de luchtmens (1953)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht
Laat een reactie achter