De doodste van de Dode Drie is Gerard Reve. Waar de honderdste verjaardag van Willem Frederik Hermans onlangs groots werd gevierd, met maar liefst twee bijeenkomsten in de Nieuwe Kerk, en met een hele rij boeken en studies, en een afgeronde wetenschappelijke editie van het oeuvre, is het rondom de honderdste verjaardag van Reve tot nu toe vrijwel stil. Het oeuvre is nauwelijks nog in de handel, en voor zover ik weet staan ons eigenlijk geen feestelijkheden te wachten.
Je kunt er allerlei redenen voor verzinnen: een weduwnaar die nu niet bepaald bezig lijkt met het promoten van het werk van zijn man, een oeuvre dat in ieder geval volgens sommigen ongelijk van kwaliteit was, in zijn tijd al controversiële uitspraken van de schrijver die in de loop van de tijd alleen maar naarder zijn geworden.
Gelukkig verscheen er nu wel Nu zoveel jaren zijn voorbijgegaan, een fascinerend essay van Marc Kregting over het verhaal ‘De laatste jaren van mijn grootvader’, het verhaal dat het Verzameld Werk opent – al legt Kregting uit dat er in de beginjaren verschillende publicaties waren die je allemaal om andere redenen het ‘debuut’ zou kunnen noemen.
Nu zoveel jaren zijn voorbijgegaan is, de titel zegt het al, een boekje dat op verschillende manieren gaat over terugkijken. In de eerste plaats omdat de verteller in De laatste jaren van mijn grootvader terugkijkt op zijn jeugd, waarin zijn grootvader in het gezin inwoonde – iets wat bij Reve ook gedurende zijn hele jeugd het geval was, hoewel hij daar in later werk nooit meer uitvoerig over geschreven heeft. In de tweede plaats omdat Kregting ook nog eens terugkijkt op zijn eigen eerdere werk – een heel vroege publicatie van hem, hij studeerde nog Nederlands in Nijmegen, ging over De laatste jaren, en deze is bewerkt in dit boekje opgenomen. Indertijd was Kregting een groot bewonderaar van Reve, terwijl hij hem nu al jaren niet meer gelezen heeft. In dit boekje kijkt hij dus ook terug naar zijn vroegere bewondering.
Kregting is een heel precieze schrijver en Reve was, zeker in die eerste periode, een heel precieze schrijver. Zijn eerste herinneren vertelt Reve aldus:
Zodra ik kon lopen, liet ik me van het stenen stoepje, in de tuin zetten. Van de tuin echter wilde ik telkens weer in huis en van hier weer naar buiten. Een en ander gaf ik te kennen door de woorden: ’tuin, tuin’ en ‘huis, huis’; mijn moeder raakt daarover nooit uitgepraat.
In deze passage valt van alles op te merken. Kregting (de jonge Kregting) merkt er in op dat de schrijver hier subtiel zijn eigen onbetrouwbaarheid aangeeft:
De nog zeer jeugdige ik-figuur, die amper kan lopen, wil telkens van huis in de tuin en vice versa. Hij maakt dit kenbaar door het roepen van de woorden ‘tuin, tuin’ en ‘huis, huis’. Bij deze weinig opzienbarende manier van communiceren staat: ‘(…) mijn moeder raakt daarover nooit uitgepraat’. Waarschijnlijk heeft veelvuldig refereren van de moeder haar herinnering inderdaad tot de zijne gemaakt. Bovendien wijkt de werkwoordstijd af. Het verhaal staat vanwege de terugblik standaard in de onvoltooid verleden tijd. De tegenwoordige tijd sorteert dan ironie. Als het enthousiasme van de moeder al niet wordt getemperd, dan wordt het minstens gerelativeerd.
Dat is mooi gezien, hoewel ik op mijn beurt wel bezwaar maak tegen de bewering dat het hier gaat om een ‘weinig opzienbarende manier van communiceren’. Je zou ook kunnen zeggen dat de kleine jongen zich hier beknopt en precies uitdrukte, en dat is nog altijd het streven van de verteller. Voor weinig andere schrijvers, en zeker voor Mulisch en Hermans niet, heeft het er zo toe gedaan hoe je precies iets zegt. Vanaf de eerste tot de laatste bladzijde in het Verzameld Werk klampt de schrijver zich vast aan de taal om toch maar enige orde aan te brengen in de chaos, en om in al zijn eenzaamheid toch maar wat contact aan te brengen.
(Er zit tegelijkertijd een rusteloosheid in deze eerste herinnering die je ook bij geen enkele Nederlandse schrijver vindt. En die binnen het verhaal een prelude is op het voortdurend verhuizen van de familie en in het bijzonder van de grootvader)
Een triomf van het precieze lezen vinden we aan het einde van Nu zoveel jaren zijn voorbijgegaan. Kregting verbindt daar het einde van ‘De laatste jaren van mijn grootvader’ met een novelle van Willem Frederik Hermans, Naar Magnitogorsk. Reve beschrijft hoe de ik-verteller en zijn broer na de dood van opa de schamele bezittingen verdelen. De laatste regels van het verhaal luiden:
Ik kreeg het horloge en mijn broer de pijp. Het was een beste oplossing, want hij laat dikwijls iets stukvallen. Ik ben met het horloge voorzichtig geweest en het loopt tot de huidige dag.
Kregting houdt het niet voor onmogelijk dat Hermans in de jaren negentig aan dit verhaal dacht toen hij Naar Magnitogorsk schreef. De laatste regels van het essay luiden:
Hij [Hermans’ verteller] blikt na de val van de Muur terug op het Sovjet-communisme. Ook zijn er twee broers. De oudste is een expert met magneten en weet er een horloge mee tot stilstand te brengen dat de jongste had geërfd van hun grootvader. Hij bergt het weg en vindt het veel later terug in het ouderlijk huis. Dan repareert een horlogemaker het ding en sindsdien draagt de jongste het, in de laatste vier woorden van Reves verhaal, ‘tot de huidige dag’
Toen Kregting de eerste versie van zijn artikel schreef, was ook ik een mateloos bewonderaar van Reve. Alles las ik van hem ook werken als Een circusjongen, die ook toen al als kitsch werden beschouwd. Het gekke is: ik ben die fascinatie ook wel blijven voelen, tot de huidige dag, zonder dat ik nu nog veel van hem gelezen heb. Tijd om het Verzameld Werk eens door te nemen, om te zien hoe dat nu eigenlijk allemaal zit.
Marc Kregting ‘Nu zoveel jaren zijn voorbijgegaan’ Over De Laatste Jaren Van Mijn Grootvader van Simon van het Reve. Leiden: Uitgeverij Fragment, 2023.
JanWillemSwane zegt
Indirect een mooi pleidooi om bij te houden wat boeken (en andere kunstuitingen) voor je betekenen om het later nog eens te bekijken.
Ronald V. zegt
Zeer zeker een gloedvol pleidooi. Al met al is die Reve best wel een alleraardigste allemensenschrijver. Er zijn nu eenmaal van die mensen die alles stuk krijgen, omdat ze dingen op onnozele wijze laten vallen of anderszins te hard bejegenen. Je zult ze maar als familie hebben. Is er eindelijk na jaren van moeizaam sappelen en andere miezerige ellende iets moois in de familie, hupsakee en halleluja, wat hun begerige ogen zien, slopen hun plebejische handen. En dat heeft ook nog stemrecht, passief en actief. Toch jammer dat er geen goede God is die dat soort mensen met gezwinde spoed in hun bezwete kraag vat en linea recta in de kosmische kliko kwakt en fijnprakt. Nee, veel wordt het niet met die God van reviaanse makelij. Er valt echter om de boel nog ietwat op te vrolijken wel met enige stijl over te jeremiëren en te murmureren. Murmureren, kent men nog dit woord? Of leert men tegenwoordig op de universiteit, bijgenaamd, hoi popi-jopi, de uni, wel alles over de slavernij in de VS maar niets meer over de Tale Kanaäns in de eigen ommelanden? En als men na al deze ampele overpeinzingen toch nog iets wil lezen van die meneer Reve, dan beveel ik “Moeder en zoon” aan. Maar mogen niet-neerlandici nog iets aanbevelen? Of heeft Reve toch ook de niet-neerlandicus in zijn vizier gehad toen hij zijn zinnen beschreef en neerschreef?