En andermaal stemt de maand mei af op de Mei van Herman Gorter. Volgens de dichter Jan Eijkelboom ‘duurt de Mei al meer dan honderd jaar’ (‘Non omnis moriar’, Jan Eijkelboom, Verzamelde gedichten, p. 404). In 1989 was het eeuwfeest van Mei gevierd met een bijzonder nummer van De Gids en aan dat nummer droegen liefst veertien dichters bij. Toen Eijkelboom zijn gedicht in 2002 bundelde, kon hij met recht zeggen dat ‘de Mei’ de honderd gepasseerd was en nog altijd ‘duurde’.
Gorters Mei blijkt al vele jaren een ijkpunt in de geschiedenis van de Nederlandse literatuur. De openbare voorlezing van Gorters gedicht legt daarvan getuigenis af. Op komende Hemelvaartsdag is het Mei-dag in Zutphen, waarin in de tuin van Dat Bolwerck Gorter in honderd stukken, in honderd stemmen zal klinken. Komt dat zien, komt dat horen!
Als een van de honderd voorlezers ben ik al enige weken in de ban van Gorter. De mij toegewezen versregels heb ik al vele malen stil en hardop voorgedragen. Prachtige regels, maar ook woorden als ‘storrem’ en ‘berregt’ – hoe dit zonder aanstellerij te lezen: inslikken mag niet, maar opzichtig verlengen, lijkt me evenmin de bedoeling – en een viertal vragen, waarvan de eerste ‘Wat is er in de verte schemering?’.
Gorters Mei is niet alleen een datum, maar ook een ongelooflijk productief gedicht. De veertien dichters uit 1989 bewezen dat, maar ook Eijkelboom in 2002 en Ramsey Nasr in 2010, bij de opening van de Boekenweek. In ‘Radicaal intiem’ huldigt Nasr de ‘titanen’ in zijn leven als lezer. Op ‘een dinsdag in de klas’, boterhammen in gereedheid, tekende ‘de meest ontontkoombare’ van die titanen voor ‘een inbraak van vlees’. De dichter veroverde de scholier. De naam van Gorter valt niet, maar de ‘luchtgeluidjes’, het ‘windgezang’ en het ‘hele wolkenvolk’ wijzen in zijn richting. Gorter, ‘de meest onontkoombare’. In 2002 en 2003 besprak ik dit rijke gedicht in de zesde klas en leerlingen troffen in ‘Radicaal intiem’ behalve Gorter ook nog Leopold, én de lezer Nasr. We wisten ons in Nasrs gedicht geen raad met de ‘gouden vlâ’, maar in een mail bekende hij dat die woorden knipoogden naar Gorters Mei. Het gedicht van Nasr nodigt op gulle wijze uit om de Tachtigers te lezen, al was het maar om te speuren naar vlâ.
In 2021 vierde A.H.J. Dautzenberg in Een wandeling in Mei de poëzie van Gorter en de overweldigende natuur in het Gulpdal in Zuid-Limburg. In zijn inleiding kiest Dautzenberg positie: wat hij in Mei bewondert, is ‘de overvloedige levenslust van het voorjaar’, terwijl hij de ‘liefdeslast’ van Gorter zoetsappig vindt en de ‘verheven verwijzingen naar de klassieke oudheid’ minder interessant. De wandelaar in het gedicht van Dautzenberg ziet en denkt en herinnert, al hebben de waarnemingen de overhand. Reeksen van bomen passeren de revue, het water stroomt, vogels verschijnen alsof de vogelencyclopedie leeggeschud wordt – en bij herhaling zijn er flitsen herinneringen aan voorbij geluk.
Het gedicht van Eijkelboom, waarin hij de Mei een lang leven gunde, verwees in de titel naar een van de Oden van Horatius, zoals Kees van ’t Hof, de bezorger van de Verzamelde gedichten, in zijn aantekeningen noteerde: ‘Niet alles van mij zal sterven’. Deze gedachte treedt in het werk van Eijkelboom bij herhaling naar voren, zoals in het prachtige ‘Tuin Dordrechts Museum’, maar wat voor Eijkelboom waar is, is dat in het kwadraat voor Herman Gorter en zijn Mei. Mei blijft en komt terug, ieder jaar weer.
Laat een reactie achter