Waarom Piet Gerbrandy lezen?
Naar nieuwe bundels van Piet Gerbrandy kijk ik altijd uit – er is geen dichter die zo’n fascinerende vorm heeft, een die heel strak voelt zonder dat je er echt regels in kunt ontdekken, een waarvan de regels gebeeldhouwd lijken met een pikhouweel in plaats van een beitel. Een willekeurig voorbeeld uit de DBNL:
Dit kot waar je boezems verzuipen vertakking
van teertaaie blazen de pijp die je bronchiën voedt
met verdorven adem je wippende appel van adam
je stemklem de slang van je proefnatte tong
je tanden je lippen je schedel de klankkast
voor violette vocalen tussen korzelige occlusieven –
Het strakke komt hier van het barse, en dat komt weer onder andere doordat er zoveel inhoudswoorden (werkwoorden, bijvoeglijk en zelfstandig naamwoorden) in een regel staan en relatief weinig functiewoorden (lidwoorden, voornaamwoorden, voorzetsels).
De bundels van Gerbrandy werden in de loop van de tijd ook georganiseerder, en weer zonder dat je precies kon zeggen waar de organisatie in lach: afwisseling van proza met verzen, onder iedere pagina een regel die eruit zag als een citaat.
Gerbrandy is bovendien een van de beste essayisten die er in Nederland momenteel zijn, iemand die prachtige boeken heeft geschreven vooral over literatuur.
En nu heeft hij alles overhoop gegooid om de twee genres te mengen in een ‘leerdicht’, een bundel die alleen in eerste instantie lijkt op wat hij eerder heeft geschreven: een afwisseling van verzen en proza, en onderaan iedere pagina een literatuurverwijzing, vooral naar klassieke literatuur (‘Ovidius Metamorfosen VIII 183–235′, ‘Novalis Heinrich von Ofterdingen I 1′). Maar bij nadere beschouwing blijken de verzen overwegend geschreven te zijn in blanke verzen, rijmloze vijfvoetige jamben (‘vijfvingerige verzen’ noemt de dichter ze zelf):
De huid is een gewaad van ruis en puls
dat door zijn werking op gehoor en zicht
soms afleidt van wat zich in vlees voltrekt.
Waar zit het zenuwcentrum van de tekst
dan in het brein van wie zijn loop kan lezen?
Ontbinding heet de koele analyse
van wat als lichaam ademt en beweegt.
De verhouding tussen functiewoorden en inhoudswoorden is hier heel anders, gewoner, prozaïscher, al staat een regel als ‘De huid is een gewaad van ruis en puls’ natuurlijk nog heel strak, en prachtig, alsof het er altijd zo had moeten staan, terwijl het in feite een gloednieuwe manier is van zien, en hoewel hier over verschillende dingen wordt nagedacht: het menselijk lichaam, de relatie tussen vorm en betekenis in tekst. Die worden met elkaar vergeleken maar op zo’n manier dat je blik op allebei een beetje veranderd.
Aan het eind van iedere afdeling staat dan wel weer een ‘lied’ dat geschreven is in een vorm die meer doet denken aan Gerbrandy’s eerdere bundels: strak van inhoudswoorden, niet van een metrum – maar wel heel metrisch:
Heel anders dan in Gerbrandy’s overige prachtige werk. Schitterend.
Laat een reactie achter