In de sporen van Belcampo 2
Belcampo (Herman Pieter Schönfeld Wichers, 1902-1990) verbleef met enige regelmaat in Altea (Alicante, Spanje). Hij huurde er een huis en schreef er onder andere aan De filosofie van het Belcampisme (1972). In een brief van 20 maart 1970 schrijft ‘Amigo Herman’ aan zijn vriend Willem Bierens de Haan en diens vriendin Ike Verkerk in Aerdenhout, dat hij zich de eerste twee maanden van het jaar in Altea door de zon heeft laten beschijnen. Hij huurt tot half april een huis met balkon in de Calle Santa Barbara 6A, samen met Doite Schukken, na zijn scheiding van Joke Westerduin zijn jonge vriendin, kunstschilderes en schilderijenrestauratrice. De eerste tijd in Altea hebben zij ‘in grote harmonie’ doorgebracht: ‘Niet als vissen op het droge zoals ’s zomers de toeristen, daar hebben wij een godsgruwelijke hekel aan, worden er trouwens ook doodziek van, maar op ons naar het zuiden gerichte plat vanwaar wij een groot gedeelte van de Middellandse Zee kunnen overzien omdat ons huis hoog ligt, in de oude Fortezza, het Moorse nest waar Altea van afstamt (het Al van Altea is waarschijnlijk nog het Arabische lidwoord).’
Deze en andere brieven uit Altea maken nieuwsgierig naar de plaats en het huis waar Belcampo soms maandenlang verbleef om er te schrijven en bergwandelingen te maken in de Serra de Bérnia. Onze aankomst in Altea is veelbelovend. De Iglesia de Nuestra Señora del Consuelo met de blauwe koepel en de hoge vierkante toren steekt fier boven de witte huizen van de oude stad uit. Ons appartement ligt net buiten de oude stadsmuren. Het wit van de huizen wordt versterkt door het diepblauw van de zee en de hemel. Via de stenen trappen die de smalle straten doorkruisen zijn we in vijf minuten boven, op het kerkplein. Het centrum van het toerisme, zij het nog op bescheiden schaal. Het is april. Veel jonge geliefden. Zomerse temperaturen. De terrassen staan op eerbiedige afstand van de kerk.
Tussen twee terrassen loopt de Calle Santa Barbara naar beneden. We dalen af over het plaveisel met half verzonken glanzende kiezels. Nummer 2, 4… Nummer 6 is een gat, een opening in de gevelrij. Uitgerekend nummer 6! Na het verdwenen huis volgt nummer 8, Casa Cervantes en dan nummer 12. Vreemd, deze nummering. Een gevelsteen in de muur van het huis aan de andere kant van de straat vermeldt ‘Glorieta del escritor Francisco Martinez’. Maar waar is 6A, het huis van Belcampo? Om de hoek is een man voor de deur aan het werk. Hij ziet er Nederlands uit, maar blijkt een Zweed als ik met hem in gesprek raak. Hij stelt zich voor als ‘Boesse’ (spelling: Bosse) en vertelt dat hier in de jaren zestig en zeventig sprake was van een artiestenkolonie van schrijvers en schilders. De Zweedse dichter en schrijver Alf Henrikson was een van hen. Hij schreef erover in Ett hus i Spanien (1982). Bosse wijst ons op Casa Cultura, de bibliotheek een paar straten lager gelegen. Wellicht kan iemand ons daar meer vertellen over het huis op nummer 6. Ik schrijf de naam Belcampo voor Bosse op een papiertje en mijn 06-nummer.
In Casa Cultura leidt een vrouw ons naar een plank met boeken over Altea. Todo Altea lees ik op de rug van een boek. Op goed geluk pak ik het uit de rij. Op een van de eerste bladzijden staat een foto van de Calle Santa Barbara met het huis op nummer 6: Casa de las Torres. Het huis heeft aan de achterkant twee torens. Als ik mijn telefoon pak om een foto van de bladzijde te maken, zie ik dat Bosse mij een app heeft gestuurd. Hij heeft twee heldere foto’s toegevoegd van de achterkant van het huis met de torens. ‘Ik zit in een oud Spaans huis, uit de tijd van Cervantes,’ schrijft Belcampo op 31 maart 1970 aan Tine van Buul, die naast haar man Reinold Kuipers, mededirecteur was van uitgeverij Querido. Een mooi idee dat Belcampo in een van die torenkamers zat te schrijven. Maar er is geen balkon, een andere belangrijke aanwijzing in dezelfde brief aan ‘Beste Tine’: ‘Het ligt hoog met een balcon.’
Bosse nodigt mij uit het boek met foto’s van het torenhuis bij hem te komen bekijken. Op tafel ligt Pasendo por las alteas (2016), van J. Miguel del Rey Aynat. We bekijken de foto’s waarop de achterkant van de huizen in de Calle Santa Barbara goed te zien zijn. Het enige pand met twee balkons staat links, richting koepelkerk, naast het huis met de torens, dat niet meer bestaat. Op de open plek is een terras van restaurant Santos. ‘Laten we naar restaurant Santos gaan,’ stelt Bosse voor. Mevrouw Rapiti, van Pakistaanse afkomst, is de eigenaresse. Zij opende het restaurant in 1982. ‘Het is uitgesloten,’ zegt ze stellig, ‘dat er in het huis met de torens kamers werden verhuurd. De twee vrouwen die het bewoonden, behoorden tot de rijkste familie van Altea.’ Het huis is wegens instortingsgevaar begin jaren negentig afgebroken.
Ik laat haar de twee handgeschreven brieven van Belcampo zien met rechtsboven het adres met nummer 6A. We lopen naar nummer 4 dat uit twee panden bestaat. ‘De nummering was altijd chaotisch,’ zegt mevrouw Rapiti. ‘Dit was 6A. Ze wijst naar het pand op nummer 4 waar nu restaurant Claudia is gevestigd. Als ik inzoom op de foto van de achterkant komen de balkons helder in beeld. ‘Linksonder woonde de eigenaresse,’ herinnert Rapiti zich. ‘Zij had het pand van een tante geërfd. Een deel van het huis met de balkons werd verhuurd.’
Hier was het dus. Het huis van Belcampo!
In het pand op het huidige nummer 4 zijn twee restaurants gevestigd. Restaurant Claudia en Gastro & Lounge Bar El Negre. Claudia gaat op zaterdag om 12.00 uur open. El Negre is tijdelijk gesloten. We besluiten in de tussenliggende dagen de Serra de Bérnia te verkennen, het achterland ‘om helemaal gek van te worden’, zoals Belcampo aan Tine van Buul schreef. We rijden naar het lager gelegen Altea de Vella, parkeren de auto en lopen via een villawijk naar de voet van het bergmassief dat grijs en steil oprijst tot een hoogte van 1126m. Zigzaggend over historische ezelpaden stijgen we naar zo’n 700 meter. Belcampo was 67 jaar toen hij hier bergtochten maakte. ‘We hebben grote tochten in de bergen gemaakt,’ schrijft hij in de eerder genoemde brief aan Willem Bierens de Haan en Ike Verkerk, ‘Ik stijg natuurlijk langzaam maar dat doen alle echte bergbewoners, ik heb nog nooit een Zwitser naar boven zien hollen. En dan kom je toch na een tijdje tot considerabele hoogte, krijgt vergezichten waar je van duizelt.’ Woorden die wij kunnen beamen. De weg voert langzaam slingerend, stap voor stap, steen op steen, naar boven. In de diepte steekt de koepelkerk met toren herkenbaar boven de witte huizen uit als een kasteel uit de wolken. Landinwaarts liggen netten en plastic als dichte spinnenwebben over de sinaasappelplantages uitgespreid. Verder naar het zuiden tekent zich de skyline van Benidorm af in de vorm van een lange rij torenflats: ‘Nueva York del Mediterráneo’.
Op zaterdag melden wij ons bij Restaurant Claudia voor een lunch op het terras. We herkennen het uitzicht uit de brief van Belcampo aan Willem en Ike: ‘Het naar het zuiden gerichte plat vanwaar wij een groot gedeelte van de Middellandse Zee kunnen overzien omdat ons huis hoog ligt.’ We kijken uit over de haven en de baai met de puntbergen en uitlopers tot de vuurtoren (El Faro) op de uiterste rotspunt van Albir. ‘Een panorama dat lijkt op de Golf van Napels met de Vesuvius op de achtergrond, alleen geen pijnbomen en rookpluim,’ schrijft Belcampo aan Tine van Buul. Napels kende hij van zijn befaamde zwerftocht begin jaren dertig.
We zitten onder een van de balkons van het huis, dat deels eigendom is van El Negre, dat helaas is gesloten. Belcampo huurde het huis tot half april, maar kon er ‘zo een halve of hele maand bij huren’. Een verleidelijke gedachte… Hij genoot van de zon en om te schrijven had hij slechts papier en potlood nodig. Dat gold niet voor vriendin Doite, die thuis aan het werk wilde. Na twee maanden zette hij haar in Valencia op de bus naar Parijs. Van daar reisde ze verder huiswaarts, naar de stad Groningen. ‘Mijn boek schiet aardig op,’ laat hij Tine van Buul weten. ‘Nog een paar honderd bladzijden. Hoop het dit jaar nog af te krijgen.’ Toen De filosofie van het Belcampisme af was, stuurde Belcampo het manuscript naar Querido, de uitgeverij waar in de jaren zestig al twee Salamander-pockets met verhalen van Belcampo waren verschenen. Tine van Buul en Reinold Kuipers hebben er enorm mee geworsteld of ze het lijvige filosofieboek zouden uitgeven. Uiteindelijk vonden ze het niet aansluiten bij zijn literaire werk. Kosmos, zijn oorspronkelijke uitgeverij, gaf het in 1972 uit. Tot grote teleurstelling van Belcampo bleef het gehoopte succes uit.
De rust, het klimaat en de natuur in Altea en omgeving vormden voor Belcampo een ideale plek om te schrijven en te wandelen. Op 10 april 1979 schrijft hij vanuit Altea aan ‘Beste Tine en Reinoud’ [Reinold] dat hij de titel voor de ‘omnibus’ heeft bedacht: Belcampo. Al zijn fantasieën. Hierin zijn alle fantasieverhalen uit de voorgaande zeven bundels opgenomen. ‘Verder geniet ik ontzettend van de sprong in het vrije. En van de zon natuurlijk want die is hier warm en overvloedig.’ Ook Reinold Kuipers maakte in 1979 de sprong in het vrije; hij ging met pensioen. Maar niet dan nadat hij Belcampo had losgeweekt van Kosmos en bij Querido had ingelijfd.
Laat een reactie achter