Opnieuw verscheen er een lexicon. Ditmaal in België, verzorgd door ORBIT vzw, Broederlijk Delen en Welzijnsschakels vzw. Daarvan zal de middelste organisatie het bekendst zijn, door haar christelijke geschiedenis die meer dan een halve eeuw beslaat. Onder de titel Woorden in beweging wil het lexicon bijdragen ‘aan sociale gelijkheid, met erkenning van ieders identiteit’. Het toont zich zo verwant met de bij mijn weten recentste taalgids in Nederland, door scholieren, en met iets oudere brochures die daarin worden genoemd, zoals De Incomplete Stijlgids van WOMEN Inc., Words Matter van het Tropenmuseum en Waarden voor een nieuwe taal van Mounir Samuel.
De laatste twee titels staan op hun beurt in de bibliografie van Woorden in beweging, tussen vele andere die in België zijn gemaakt. In betrekkelijk korte tijd is dus een niche ontstaan over bijgestelde taal. Ze moet onder de vlag van diversiteit en inclusie omgang tussen wereldbewoners versoepelen en boven alles ontdoen van niet-aflatende kwetsuren. Daar horen meer verse zegswijzen bij, die in de kantlijn van betogen opduiken, zoals ‘verbindend boos’.
Zulke tendensen blijken schuim op de lippen te brengen van literaire twitterati. En bij een filosoof vergelijkingen op te roepen met de buitengewoon bloedige Culturele Revolutie, zoals ik las in een interview met de kop ‘Als we woke zijn gang laten gaan sneuvelt onze cultuur’. Tegen precies die persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden protesteert de niche omdat ze een ‘zij’ en een ‘hun’ voortbrengen. Dat heet natuurlijk ‘wij-zij-denken’ (toegevoegd aan Van Dale in oktober 2006) en de lexicons leggen de vinger op nadelige gevolgen daarvan, te begrijpen door de term ‘stigmatisering’ (toegevoegd in oktober 2021).
Vreemd blijf ik vinden dat geen redelijk mens zich tegen onrecht kan kanten én dat de brochures wrevel oproepen. Van dat laatste feit getuigt het reeds geciteerde woord ‘woke’ (toegevoegd in september 2020), dat met zijn missie wantoestanden te repareren van eigenaar gewisseld is en inmiddels louter schade aanricht. Woorden in beweging heeft het in zijn lijst opgenomen, gelokaliseerd als ‘Amerikaans Engels’ en er terecht bij aangetekend dat de term leidt tot een ‘versplintering van de strijd voor gelijke kansen’.
Nu moet ik me niet roomser dan de paus voordoen over die vreemde ontvangst en opbiechten dat de brochures mij als medestander en sympathisant bij vlagen evengoed tergen (wat me vanwege het hogere doel in het kwadraat ergert). Ik verdraag bijvoorbeeld een zelfdefiniëring als ‘handreiking’ slecht, die me hiërarchisch en katholiek in de oren klinkt. De minstens zo hiërarchische, meermaals opduikende metafoor ‘handvatten’ vind ik compleet hol en loos, helemaal omdat ze alom onmisbaar blijkt. En dat in de nochtans rijk geschakeerde terminologie telkens ‘mens’ en ‘persoon’ wederkeren lijkt me denigrerend en contraproductief.
Waarom zet ik me daar niet overheen?
Mottenballen
Het staat goed om te beweren ergens van te hebben geleerd. Gelukkig kan ik dat over Woorden in beweging staande houden. Recent frappeerde me het woord ‘lawine’ zoals Mitchell Esajas dat gebruikte, en nu begrijp ik dat hij ‘watertaal’ probeerde te vermijden. Daarin wordt de aankomst vervat van vluchtelingen (volgens de brochure beter ‘mensen met een vluchtverhaal’ of soms ‘mensen op de vlucht’) en van migranten (beter ‘mensen die migreren’ of nog liever ‘mensen in beweging’).
Beschamend vind ik nu pas te beseffen dat geografie inzake het Midden Oosten, het Verre Oosten rekent vanuit Europa – al dunkt me ‘eurocentrisch’ daar weer een te draconische en versimpelde benaming voor. Benieuwd hoe preciseringen over andere regio’s inburgeren, bijvoorbeeld voor het immense en gediversifieerde werelddeel Azië: Noord-, Centraal-, Oost-, Zuidoost-, Zuid- en Zuidwest-Azië.
En al wordt mijn allergie voor het etiket ‘mens’ gekieteld dat ook hier veel gladstrijkt, die voorkeur blijkt één uitzondering te hebben: métis kan definitief bij de mottenballen ten gunste van ‘persoon met een gemengde etnische achtergrond’. Naast ‘mensen van kleur’ en ‘gekleurde mensen’ oppert de brochure bovendien ‘mensen met een donkere huidskleur’ en, toch niet helemaal consequent, ‘mensen met een lichtere huidkleur’.
Het is misschien een goedkope tegenwerping, maar erg spontaan kun je zo niet spreken. Vergelijk het met schaatsen, fietsen – je slaagt er alleen in wanneer je even vergeet te kunnen vallen. Dan zwijg ik nog van streken die taal zelf kan uithalen. Waar ik net als de brochure ‘wit’ boven ‘blank’ prefereer, moet ik me neerleggen bij de gesignaleerde verwarring die ontstaat in het Frans: blanc betekent al wit.
Interessant vind ik dat bij het begrip ‘cancelcultuur’ (aan Van Dale toegevoegd in juli 2020) niet in de verdediging wordt gesprongen, laat staan dat ontkenning de dienst uitmaakt. Na de definitie staat er: ‘Het doel is op te komen tegen discriminerende taal of gedrag en een norm van antidiscriminatie te creëren. Gemarginaliseerde groepen, die zelden in machtsposities zitten, kunnen bijvoorbeeld op die manier nadrukkelijk hun afkeur uitspreken over iemand in een machtspositie of een publiek figuur.’
Het verbum ‘creëren’ (create?) blijft populairder dan ‘scheppen’ of ‘maken’. Dit openhartige citaat bevat bovendien sleutelwoorden die weergeven hoe de brochure naar de wereld kijkt. Met ‘norm’ en ‘machtspositie’ is er strijd tussen boven- en onderliggende partijen en bestaat er munitie in de vorm van ‘taal’ en ‘gedrag’. Daarmee veroorzaken zogezegd dominante spelers voor ‘gemarginaliseerde’ mensen, die dus niet zozeer de pech hebben weinig geld of opleiding te hebben, als wel bewust in een hoek worden gedrukt.
Deze diagnose sluit aan bij Mounir Samuel, en wijkt er lichtjes van af door ‘discriminatie’ centraler te stellen dan ‘racisme’.
Even eigengereid dunkt me de behandeling van het begrip ‘dekolonisatie’, dat pavlovreacties weet op te roepen. De brochure rekt het na vermelding van landen en regio’s dusdanig op dat eventuele bezwaren wel moeten wegvallen: ‘We spreken ook over het dekoloniseren van mentaliteit, van de manier van denken, van het discours, van de kennis of van de openbare ruimte.’ Zo komt bevrijding nabij in alle wezens, zodra ze zich bewust worden van hun beperkingen die alleen nog even moeten worden overwonnen. Pas het slot van dit lemma vult die verbreding vertrouwder in: ‘Oorspronkelijk ging het daarbij vooral om mensen met een donkere huidskleur, maar het kan ook gaan over andere minderheidsgroepen, zoals vrouwen, holebi’s en transpersonen, mensen met een beperking en andere.’
Geen idee of die omtrekkende beweging minder pavlovreacties verwekt. Wel hangt ze, bij implicatie, de norm op aan een specifieke groep dominanten: mannen, hetero’s, cisgenders, validen… Luttele pagina’s later wordt dan een donkerbruin vermoeden bevestigd. In de lijst staat ook kruispuntdenken (de Nederlandstalige versie van intersectionaliteit, tezamen in april 2018 toegevoegd aan Van Dale). En daarmee krijgt de blik op wereld een helder politiek kader.
Koudwatervrees
Het pleit niet voor mij dat ik voor de tweede keer in korte tijd teruggrijp naar de Amerikaans-Duitse filosofe Susan Neiman, die zich nota bene bedient van het begrip woke. Maar verder lijkt ze me geen warhoofd. Bijvoorbeeld inzake het gestelde marginaliseren, als het gaat om beweegredenen. Bij dominante partijen zouden eigenbelang en zelfbehoud vooropstaan, ze zouden zich stelselmatig bezondigen aan uitsluiting en zich daar zelfs niet eens altijd van bewust zijn omdat hun positie van nature ‘geprivilegieerd’ is. In stelling gebracht kunnen vervolgens de vele intersectionele assen, van huidskleur over seksuele voorkeur tot biologisch geslacht.
Neiman schrijft dat dergelijke vanzelfsprekend klinkende aannames nooit aan vooronderstellingen worden getoetst, ‘zélf onderdeel van een conceptueel kader dat in de twintigste eeuw is ontwikkeld’ en dus behoren tot ‘een ideologie waarvan de geschiedenis nog moet worden opgetekend’. Mooi aan de brochure vind ik dat ze bij vlagen twijfel over haar als onomstreden gepresenteerde stellingen laat zien. Tot in de titel Woorden in beweging, die geen eindpunt belooft. Op de achterflap staat ook expliciet dat het een ‘tussenstap in een bewustwordings- en veranderingstraject’ is.
Even open blijkt het uitgangspunt. Het staat vreemd genoeg niet in Van Dale: ‘superdiversiteit’ (superdiversity). Ongeacht of lezers met dat begrip instemmen, het behelst geen observatie maar interpretatie van de werkelijkheid, gesteund door linkse academici als Jan Blommaert. In de brochure wordt het zalig oncontroleerbaar gedefinieerd als ‘de toename van diversiteit binnen de aanwezige diversiteit’. Verder fascineren de voorwaardelijkheden in het voorbeeld bij intersectionaliteit: ‘Zo ervaart een zwarte vrouw met een beperking mogelijk meer achterstelling, omdat verschillende discriminatiegronden elkaar kunnen versterken.’ [mijn cursiveringen]
Mij bevalt ook de gedecideerdheid op ander gebied: ‘Ras gebruiken we niet. Er bestaat maar één ras waartoe de mens behoort namelijk het menselijk ras.’ Dit zinnetje toont tegelijkertijd dat de brochure minder waarde hecht aan interpunctie en technisch wat naïef overkomt. Wat de paternalist in mij charmeert, in het besef dat het onderwerp taal is – middel en doel vallen samen. De brochure, die ‘mensen wil meenemen in een nieuw verhaal’, gelooft zelfs in neutrale woorden, wat het een type idealisme verleent waarvoor ik makkelijk capituleer.
Woorden in beweging heeft zachte trekken. Het slotdeel ‘Weerstand’ anticipeert op negatieve reacties die het zo begripvol pareert dat ze koudwatervrees bleken. Daartoe wordt het perspectief verlegd naar (ongetwijfeld witte, heteroseksuele, valide, enz) mensen die anders moeten leren spreken en schrijven en zich in het nauw gedrongen voelen. Ze uiten zich hier echter in veeleer argeloze dan geprivilegieerde clichézinnetjes. Wanneer het nut wordt gezocht in de evidentie dat niemand het middelpunt van de wereld is en dat het geen kwaad kan zich te verplaatsen, dringt de retoriek achter deze brochure zich op.
Een claim op empathie en ‘open staan’ voor de ander en voor verbeteringen, blijkt geen uniforme praktijk op te leveren. Meer dan ooit bevinden de overmatig beoefende sporttakken ‘in gesprek gaan met’ en ‘een dialoog beginnen met’ zich in metaforische nevelen, of in het domein van de illusie. Ook deze brochure negeert serieuze weerleggingen en ent zich op een bibliografie die selectief moet heten. Mounir Samuel is er dubbel in vertegenwoordigd met zijn controversiële Waarden voor een nieuwe taal (hier gedateerd op 2022) en met zijn net verschenen Je mag ook niets meer zeggen.
Waarschijnlijk was het zonder selecteren en negeren ook niet mogelijk om een begrip als othering op te nemen. Dat kant zich tegen het voorstellen van een ‘kleinere, kwetsbare of onderdrukte’ groep als anders, niet-eigen, maar construeert zo zelf een ‘dominante’ groep (wit, cisgender, man, valide, enz) en doneert een wij-zij-onderscheid. Alles heet ‘gelaagd’, behalve vermeende tegenstanders. Dit is, vrees ik, tevens het drama aan intersectionaliteit, dat stigmatisering wil opruimen en daartoe stigmatiseert. Waarschijnlijk liep er onderweg iets mis. Vroege inspiratie lag bij het Combahee River Collective, dat door aandacht te schenken aan onderbelichte facetten feministen juist samen wilden brengen over identiteitsverschillen heen.
Zulke solidariteit ademt Woorden in beweging evenzeer, terwijl de tekst daar schisma’s in aanricht. Het gebeurt: ‘Superdiversiteit biedt tal van kansen voor het creëren van een inclusieve, innovatieve en rechtvaardige samenleving. Wat we doen en hoe we spreken met en over elkaar, moet bijdragen aan meer gelijkheid. Inclusieve communicatie rond migratie en superdiversiteit is een stapsteen op weg naar meer solidariteit.’ Dat wazige voorzetsel rond, ik voel me er steevast door uitgesloten! En dan nog die stapsteen, als metafoor niet meer dan neoliberale werkverschaffing!
En bij de intersectionele assen had ik realiteitshalve ook ‘mediatoegang’ gezien.
Duidingsbombardementen
Ik erken dat soms superslimme ontmaskeringen van machtsdiscoursen veel in het snotje hebben en koelbloedig betrokken ‘blinde vlekken’ blootleggen. Bij anderen dan. Wie zoals bij intersectionaliteit universalisme verwerpt, zo redeneert ook – terecht of niet – Susan Neiman, ondermijnt eigen doelen. Rechtvaardigheid en gelijkheid komt iedereen toe, maar valt niet bereiken met beschuldigingen op basis van moedeloos stemmende onderverdelingen. Noch door taal op te dringen over complexe categorieën en hokjes, en daarbij bovendien te steggelen over de naamgevingen ervan.
Wanneer verschillende lexicons uit deze niche naast elkaar worden gelegd, zijn er vele overlappingen maar niet voor 100%. Tom Naegels heeft dus gelijk dat er rechts de bal heeft in het politieke en links in het socioculturele veld, maar monolithisch oogt het er niet. Kennelijk is er ook op aanduidingsvlak geen eenheidstaal. Met die niet heel erg verrassende realiteit was ik al eens geconfronteerd tijdens een cursus over inclusieve taal. Daar buitelden deelnemers over elkaar in verbeteringen van woorden die nog minder schade zouden aanrichten bij afwezige anderen.
Afwezig, ja. Dat is voor mij ook een constante in deze materie. Het toeschrijven van beweegredenen heet inmiddels ‘intentieprocessen voeren’, een maffe hobby waarin wel goed te horen is dat er een rechtbank oordeelt bij verstek. Bij twee termen uit Woorden in beweging, die ook in collega-brochures probleemloos de argumentatie kracht bijzetten, is die bizarre asymmetrie evident.
De eerste luidt ‘kleurenblindheid’ (color blindness), waarmee dus bedoeld wordt dat witte mensen kunnen lullen wat ze willen over donker en zwart, maar domweg geen gelijk hebben. Integendeel, ze bezondigen zich aan ‘het ontkennen van de culturele waarden, normen en levenservaringen van geracialiseerde mensen’. Voor hen is het blijkbaar onmogelijk oprecht te zijn. Zelfs hun bedoelingen kloppen niet! Dat leidt dan weer tot toestanden van witte mensen die denken een Saulus-Paulusfiguur te zijn en die publieke biechten afleggen over hun kleurenblindheid van weleer.
Het tweede notoire asymmetrische begrip luidt ‘microagressie’ (microaggression). Dat acht ik nog schrijnender omdat mensen er direct onder lijden. Maar ook, in mindere mate, omdat leed wordt aangebracht zonder dat de dader het beseft. Sinds oktober 2016 heeft Van Dale het dan wel over ‘verbale agressie waarbij iemand beledigende of racistische vragen of opmerkingen krijgt’, de teneur is inmiddels dat het zo expliciet niet hoeft te geschieden. Zo meldt de brochure: ‘Microagressies kunnen impliciet gebeuren of zelfs onzichtbaar zijn voor anderen.’ Daders noch getuigen zien niet noodzakelijk de misdaad!
Na Freuds verdieping in bewustzijnslagen betreden we een nieuwe fase in het menselijk handelen. Waarbij het, als het niet om zulke pijnlijke feiten ging voor slachtoffers, minstens ironisch is dat we hier netto te maken hebben met duidingsbombardementen in tijden dat de leesvaardigheid achteruit blijft hollen, in België en in Nederland. Al even tegenstrijdig aan de hoge eisen die door al die termen met drie cijfers achter de komma aan een potentiële kwetser worden gesteld, zijn de vergoelijkingen die een potentiële gekwetste krijgt – diens ‘eigen taalbeheersing’ hoeft niet voorbeeldig te zijn, mag berispelijkheden bevatten want toont dan creativiteit.
Wanneer er een karakterisering van die tegenstrijdigheid zou moeten komen, dan was het helaas: neokolonialistisch. Onbeschroomd exploiteert de brochure quotes. Zoals van Camilla, verhuisd naar België uit liefde: ‘Ik heb een zeer lieve schoonfamilie, maar zij beseffen niet dat ook de woorden die zij gebruiken zorgen voor drempels voor een buitenlandse als mij’.
Op Vivien Waszink na, dank gezegd door Woorden in beweging, zijn in dit mijnenveld bij mijn weten Neerlandici of germanisten nergens te vinden, voor de zoveelste keer. Te weinig ervaringsdeskundig voor taalkwesties? Of te druk met het respectvol bejegenen van collega’s die gegarandeerd ‘eminent’ zijn? Als dat laatste het geval is, dan getuigen zij van dezelfde basisinstelling als de brochure. Alles blijkt daar beter dan ‘polariseren’.
Precies die huiver voor meningsverschil is hoogstwaarschijnlijk de reden dat deze tekst zo krachtig is als een natte krant. De weerkerende paradox: woorden heten ertoe te doen maar stijl en registers van dat bewijs voelen helemaal anders aan. Dat kan aan mijn overgevoeligheid liggen en aan mijn oudewittemannenzwak voor polemiek (een genre dat even tijdgeestgevoelige millennials, met wie ik evenmin voeling krijg, negeren). Maar ook wanneer ik dit allemaal verdisconteer, ontbreekt me na kennisname de aandrift om de voorschriften te gehoorzamen. En lijkt een inventief moment, zoals frame definiëren als ‘mentale shortcut’, eerder toeval en onhandigheid.
Eufemismen, ontwijken uit respect: alles leuk en aardig, maar het resultaat is treurig. Allereerst voor degenen over wier hoofd empathisch heen wordt gepraat. ‘Een persoon zonder woning is niet beter af dan een dakloze’, meent Susan Neiman, wat zelfs voor een meertalige filosofe toch niet helemaal onnavolgbaar lijkt. In het etiket ‘dakloos’ zit volgens haar zelfs meer (hardere) realiteit, en mijn taalzintuig vertelt dat een ‘ persoon zonder woning’ of ‘mens zonder woning’ inderdaad bijvoorbeeld een tent kan hebben.
Ontbeer ik in laatste instantie dan begrip voor wat er ‘respectloos’ is aan de werkelijkheid?
Gevelopschrift
Mounir Samuel is in De Groene Amsterdammer de reeks ‘Zo mag je het wel zeggen’ begonnen. Het idee is dat een nieuwe tijd vraagt om een nieuwe taal. Koren op de molen van tegenstanders, die al jaren mekkeren over de Newspeak uit 1984, George Orwells roman over een totalitaire staat. Ook rekenen Samuel en tijdschrift buiten een detail dat bekendstaat als mensheid, misschien wat minder virtuoos in verbindende boosheid. Taal en wereld veranderen, blijkt uit onder meer Van Dale en de krant, en ze zullen dat blijven doen. Het blijft de vraag wat daarbij kan worden afgedwongen of juist een averechts effect heeft.
Een komisch voorbeeld van behoedzaamheid die onverwacht uitpakt geeft Woorden in beweging tijdens een inzichtelijke bespreking van het woord ‘transmigrant’ waar niet wordt gedacht aan een andere betekenis – die bij gender te zoeken is en die om kwetsing te voorkomen zelfs een spatie vergt. Overconcentratie? Het mooiste voorbeeld van zulke collateral damage bevat de documentaire White Balls on Walls, waarin Sarah Vos het Stedelijk Museum volgt terwijl het grotere diversiteit en inclusie nastreeft. De terecht welwillende beleidsmakers beseffen dat het gevelopschrift ‘The icons of modern art’ niet meer gepast is en een ploeg op ladders pelt die letters af. Heel even staat er dan, onverbiddelijk, ‘The cons of modern art’.
Misschien toch maar proberen concreet onrecht te bestrijden, samen met klimaatveranderingen (natuur is al een rechtspersoon, maar vooralsnog zonder aanspreekvormen)? Die gaan ook iedere aardbewoner aan. Ondertussen houden we vertrouwen in nieuwe generaties. Bijvoorbeeld naar aanleiding van de afgrondelijke Vlaamse aanhef ‘Beste,’ of ‘Geachte,’ bleek dat zij hun aandacht hebben verlegd naar de ondertekening, waar pronomina genderidentiteit kunnen uitdrukken. Dat zijn daden en woorden!
Dit stuk verscheen eerder op de Honingpot
Laat een reactie achter