Jongstleden vrijdag werd bekend dat de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden, die toezicht houdt op de adoptie van buitenlandse kinderen, in 1999 alle dossiers over adopties uit de jaren zeventig heeft vernietigd. In een reactie liet de Centrale Autoriteit weten dat die adoptiedossiers ook nog bij de Raad voor de Kinderbescherming bewaard zouden moeten zijn. Ik hoop voor de geadopteerde kinderen dat dit zo is, maar ik houd mijn hart vast, want waarom anders alle commotie over de vernietiging van de dossiers?
Een dag daarvoor werd in de openbare bibliotheek in Nijmegen de nieuwe roman van Cobi van Baars gepresenteerd: De onbedoelden. In die roman speelt de Raad voor de Kinderbescherming ook een grote rol. Die scheidde in het verleden tweelingen van elkaar en verplichtte adoptieouders om hun kind pas na de eenentwintigste verjaardag te vertellen dat het de helft was van een tweeling. De tweeling in het verhaal, onbedoeld geboren uit een kortstondige affaire van een Limburgs meisje met een Griekse man (‘Een nette vent. Netter dan veel Limburgers.’ Die zit!), kwam in de jaren zestig via de Vroedvrouwenschool in Heerlen terecht bij twee Limburgse ouderparen. Het ene vertelt het hun adoptiefdochter, die al een eveneens geadopteerde zus heeft en er nu dus een tweede, ‘echte’, maar onbekende zus bij krijgt, en nog wel een tweelingzus. Het andere ouderpaar, dat dolgraag ook een tweede kind had gehad maar er niet voor in aanmerking kwam, wist van niks en verdringt de boodschap, als de Raad voor de Kinderbescherming hen op vraag van de andere ouders benadert. Moeilijk, moeilijk. Ook voor de ene helft van de tweeling: waarom heb ik mijn andere helft nooit gemist? De andere helft speelt onbewust zelf tweeling. Ze heet Annemarieke, maar verbeeldt zich dat ze tegelijk Anne en Marieke is. De twee zussen moeten elkaar ontmoeten ‘om zichzelf nog te kunnen begrijpen.’ Wat heeft de ene zus gemist, wat is de andere bespaard gebleven door precies bij die ouders te zijn opgegroeid (Cobi van Baars verwijst enkele malen naar de roman De tweeling van Tessa de Loo, die daarover handelt)? En wat betekent het voor de adoptiefzus van de ene helft van de tweeling? Wordt zij nu minder zus?
Het is een meeslepende en overweldigende roman. Samen gaan de zussen op zoek naar hun biologische moeder en vader. Het lijkt bijna het televisieprogramma Spoorloos, dat enkele malen expliciet wordt genoemd. Knap verteld, telkens vanuit het wisselende perspectief van de personages: we dringen afwisselend binnen in de binnenwereld van de kinderen en de ouders, en dan is er ook nog de alwetende verteller die er af en toe tussendoor komt en de lezer bij de hand neemt (‘Laten we maar even met Fons meegaan’) of de afweging van de schrijver verwoordt (‘Wie nu het woord te geven?…Laten we toch maar naar Aaf en Miek gaan.’). Op de laatste bladzijden is de verteller, de schrijver dus, het meest nadrukkelijk aanwezig, om duidelijk te maken dat dit verhaal haar in de schoot is gevallen: ‘Ik verzin dit niet.’ Die laatste bladzijden hebben trouwens nog een enorme verrassing in petto voor de lezer die er al zoveel heeft meegemaakt.
Het is een verhaal dat je omver blaast, dat je sprakeloos van verwondering achterlaat. Gelukkig is Cobi van Baars zelf niet sprakeloos. IJzersterke beelden gebruikt zij, zonder ergens gekunsteld of, wat bij dit thema goed had gekund, melodramatisch te worden. Ze vertelt het verhaal met vaart en je wordt als lezer onvoorwaardelijk meegesleurd. Ik las de roman in één dag ui. Na de eerste drie romans moet deze vierde echt wel de doorbraak van Cobi van Baars worden. De jury’s van de Boekenbon en de Libris Literatuurprijs doen er verstandig aan dit boek maar alvast te gaan lezen. Het hoort op de shortlist thuis.
Laat een reactie achter