van Mézel naar Castellane. In de sporen van Belcampo (1)
Als Belcampo (Herman Pieter Schönfeld Wichers, 1902-1990) in juni 1928 als jurist is afgestudeerd, dringt zijn vader, notaris in Rijssen, er bij hem op aan aansluitend de driejarige studie notarieel recht te doen. Na een innerlijke strijd van jaren tussen studeren, kantoorbaantjes, zakken en herkansen versus schrijven, tekenen en reizen, besluit ‘Herman’ half oktober 1933 zijn rugzak te pakken en als ‘herenlandloper’ en portrettekenaar Europa in te trekken. Op het traject Mézel – Castellane zijn nog sporen terug te vinden van De zwerftocht van Belcampo.
Vanaf Grenoble volgde Belcampo de Route Napoléon, de N85, zuidwaarts. In Châteauredon (‘het eerste dorpje’ na Digne) is hij van de route afgeweken omdat hij geen geschikte slaapplaats kon vinden. Bovendien was het al donker. Er waren wel enkele boerderijen, maar zijn idee was dat de mensen ’s avonds niet meer zo gastvrij zijn. Op straat verwezen meisjes hem naar een slaapplaats voor zwervers. ‘Een stalletje met stro er in en overal gebruikte papieren en wat er bij hoort,’ schrijft hij in De zwerftocht van Belcampo. Hij loopt door naar het volgende dorp, ‘een half uur buiten de koers’. Onder een avondhemel bezaaid met sterren meldt hij zich bij het gemeentehuis in Mézel.
Het dorp bestaat nog zoals het honderd jaar geleden was. Lopend door de stille, nauwe, donkere straten en stegen kan ik me goed inleven in de beschrijving van Belcampo, al is het middag. In plaats van sterren staan er in de smalle openingen boven de daken zigzagbanen blauw van de hemel. De nauwe straat komt uit op Place de l’Eglise. Er tegenover staat het gemeentehuis waar Belcampo de manlijke inwoners in een rokerige zaal in vergadering aantrof. Op zijn vraag naar een slaapplaats doemde er een man met een houten been op uit de rookwolken, de secretaris: ‘Gewapend met een dievenlantaarn ging hij me voor door een nauwe steeg.’ Links van de Mairie loopt een smal straatje, de nauwe opening rechts heeft wel iets van een steeg. In gedachten volg ik Belcampo en de man met het houten been een dwarsstraatje in naar ‘een soort onbewoonbaar verklaarde woning’. Ruwe stenen, verweerde bruine deuren. Dit zou het kunnen zijn: ‘In het schijnsel van de lantaarn zag ik een paar op de loop zijnde ratten, ze hadden zeker gespeeld in het stro, waarop ik me straks ter ruste moest leggen. Maar ik was wel wijzer, liever de hele nacht doorlopen dan bij ratten.’ Dan toch maar het hotel dat hij aanvankelijk te duur vond. Maar een ‘verarming’ kon hij nog wel lijden; onderweg had hij als portrettekenaar genoeg verdiend.
Hotel de la Place (‘Authentique Savoureux Convivial’: Authentiek, Smaakvol, Gezellig) aan het pleintje met platanen dateert van 1882, zo blijkt uit het jaartal dat in een steen boven de deur is gebeiteld. In het cafégedeelte hangen foto’s van het hotel uit de tijd dat het nog Hotel Café Julien heette. Dit moet het hotel van Belcampo zijn. De jonge eigenaar met baardje, een Canadees die het hotel sinds drie jaar runt met zijn vrouw (‘She comes from here.’) bevestigt dat dit altijd het enige hotel van het dorp is geweest. ‘Sure,’ reageert de hoteleigenaar als ik vraag of ik een foto van de muur mag halen om te fotograferen. Even later sta ik buiten op de plaats waar de fotograaf destijds stond. Het pand links naast het hotel is nog steeds een boulangerie. Op de plek waar een paar kinderen poseerden staan nu auto’s geparkeerd.
Op het terras voor het hotel kijk ik naar het uitzicht met de ogen van Belcampo. Mézel en omgeving zijn niet veranderd, op de mensen na. En de auto’s. Ook Belcampo ervoer de nieuwe ontwikkelingen van zijn tijd. Toen hij de volgende morgen na een wandeling van dertien kilometer voorbij Digne zijn route via de N85 vervolgde, kreeg hij een lift van de bestuurder van een ‘splinternieuwe wagen’. De chauffeur reed de auto naar de eigenaar: ‘De koper had er nog nooit in gezeten en ik zat er al in en had daardoor net een gevoel of ik die onbekende man voor de gek hield. De rugzak had ik achterin neergevlijd met een omzichtigheid alsof hij een pasgeboren kind was, de auto was hier het pasgeboren kind.’ In Barrême moest de chauffeur de weg af, richting de koper. Belcampo ging te voet verder.
Bij Barrême rijd ik rechtdoor en volg het spoor naar Castellane. De weg stijgt en slingert door een fenomenaal rotsgebergte. Het is onwerkelijk om hier te rijden. Na de zoveelste bocht staat er een nauwe opening in de rots midden op de weg. Een oog in het gesteente. Het uitzicht is betoverend. Belcampo was hier: ‘Door de eeuwenlange worsteling van natuurkrachten krijgt zo’n plaats altijd een erg bewogen karakter. Die bewogenheid ga je dan weer omzetten in dieren- en mensenwerk uit visionaire tijden en zo brengt dat hele zaakje de fantasie in een allerplezierigste opwinding.’
En ja, daar kwam de man in het koekblik aantuffen die Belcampo eerder een lift gaf en voorspelde hem nog wel tegen te komen. Omhoog naar de Col des Lègues (1146m). Wat een rit moet dat geweest in die oude herriebak. Eenmaal over de top zie je Castellane in de diepte, aan de voet van een rots als een immense sokkel: ‘Over een weg, die nog erger kronkelde dan een darm, daalden we af naar Castellane, een prachtig oud stadje in vestingvorm aan de voet van een hoge tafelrots, waar een beroemde kapel op staat; die rots lijkt zelf wel de versteende romp van een vervloekte kathedraal.’
In Castellane strijk ik neer op een terras onder de arcade van een restaurant. Mijn queeste is volbracht. Belcampo trok verder, naar Italië, Sicilië, de Balkan. ‘Ik geniet ontzettend van het leven,’ schrijft hij zijn moeder op 3 november 1933 vanuit Genua. ‘Een gewoon mensch kan zich dat niet voorstellen, die rijkdom, elke dag sta je weer voor onverwachte dingen. Stel daar nu eens tegenover het leven van een bureauslaaf.’ Nieuwgierigheid dreef hem steeds verder naar andere, vreemde landen. Na thuiskomst verwerkte hij zijn ervaringen aan de hand van de vele brieven die aan zijn ouders en vrienden stuurde in De zwerftocht van Belcampo. In de herfst van 1934 schrijft hij aan zijn vader: ‘Ik ben ook bezig met een groot verslag van de reis, het moet een soort roman worden van wel 300 à 400 bladzijden, dus u begrijpt dat ik daar werk genoeg aan heb.’
Een roman is het niet geworden. Wel een reisverslag dat hij aanvankelijk in 1938 in eigen beheer uitgaf, vier jaar na De verhalen van Belcampo. Met zijn reisverhaal brak hij door naar een groot lezerspubliek nadat de Zwerftocht door uitgeverij Kosmos in 1947 als officiële handelseditie was uitgebracht. Toch zou hij ondanks de vele reizen die hij daarna nog maakte, geen reisverhalen meer publiceren. Na de Zwerftocht trok Belcampo als schrijver de lijn door van zijn debuut: het schrijven van fantasieverhalen.
Laat een reactie achter