Over Koudvuur en het schrijverschap van Manon Uphoff
Dit is de tekst van een lezing die Lenny Vos gaf op 19 april 2023 in de openbare bibliotheek in Nijmegen, in het kader van een reeks lezingen over het werk van Manon Uphoff.
In het voorjaar van 2023 wordt de lezingenserie Letteren in de stad gewijd aan het oeuvre van Manon Uphoff. In deze lezing bespreek ik haar tweede roman Koudvuur en de plaats van dit werk binnen haar oeuvre tot nu toe. Koudvuur verscheen in 2005. In dat jaar volgde ik de publicaties van Manon Uphoff met een bijzondere reden. Een van de casusstudies in mijn proefschrift betrof haar literaire loopbaan vanaf haar debuut. Het was onder andere om die reden dat ik Koudvuur kocht in dezelfde maand waarin het verscheen. Een andere reden was het gesprek dat ik met haar had op 26 oktober 2005 over haar debuut, de beginjaren van haar schrijverschap en de rol van de literaire kritiek. Enkele citaten in deze lezing zijn afkomstig uit dit gesprek.
De tweede familieroman
Koudvuur kan in de eerste plaats worden getypeerd als een familieroman. Degenen die het vroege werk van Manon Uphoff hebben gelezen, herkennen het grote, samengestelde gezin. Vijftien jaar na publicatie blijkt Koudvuur de middelste roman in een reeks van drie familieromans te zijn: tussen haar eerste roman Gemis (1997) en Vallen is als vliegen (2019).
De roman bestaat uit vier delen met de titels Sneeuw, Wolk, Melk en Glas. Het verhaal wordt chronologische verteld: het begint wanneer de verteller ongeveer vijf jaar is en haar jongste zus nog niet is geboren. Het verhaal eindigt als zij volwassen is en zelf moeder is geworden. Dat laatste staat in het deel Glas terloops vermeld: ‘Ze heeft het kind van Finn, de jongen met de zeegroene ogen uit wiens mond het uiteindelijke, onverbiddelijke nee toch is gekomen […]’. (p. 158)
Het verhaal begint eind jaren zestig en ademt de sfeer van die tijd. Het tijdsbeeld in Koudvuur wordt in grote mate bepaald door de beschrijvingen van het huis en de buurt waar het verhaal zich afspeelt; een Utrechtse volksbuurt, een straat met winkels en de krappe bovenwoning. De moeder vertelt over de armoede die zij heeft gekend en de ontberingen in de oorlog. Wanneer de vader op latere leeftijd zijn heil zoekt in kerkbezoek, vertelt de moeder nog steeds vol woede over de afwijzing van haar leefwijze door de katholieke kerk en de vernedering die zij als kind voelde bij de liefdadigheid.
In het eerste deel met de titel Sneeuw staan uitgebreide sfeerbeelden van het huiselijk leven en de straat. Het lijkt alsof de tijd stilstaat. Er is veel aandacht voor details in en om het huis, zoals in deze metafoor: ‘De dagen bollen op als lakens die aan een waslijn hangen’. (p. 29) Ook het weer wordt beschreven vanuit een kinderblik: ‘Het sneeuwt. Donzige vlokken dalen traag, geruisloos neer’. (p. 17) Dit zijn typisch herinneringen die indruk maken in de kindertijd. Of is hier de volwassen auteur aan het woord die beschrijft zoals zij aanneemt dat een kind naar sneeuw kijkt?
In de tekst voorafgaand aan het eerste deel staat een sleutelpassage voor het lezen van deze roman. De verteller beschrijft daarin hoe haar geheugen werkt:
Maar mijn geheugen is niet geordend en werkt als een van die glazen bolletjes die mijn vader vroeger meenam van zijn tochten door de buitenwereld en die je eerst moet schudden voor de sneeuw naar beneden valt.
(p. 5)
Het begrip koudvuur is een combinatie van twee tegenstrijdige elementen, een oxymoron. In haar bijdrage aan het themanummer van De Revisor over het oeuvre van Manon Uphoff noemt Maaike Meijer dit als haar favoriete stijlfiguur. De titel vindt zijn oorsprong in een herinnering aan een kerstavond met het gezin. De jonge kinderen mogen met sterretjes spelen, een onschuldige vorm van vuurwerk. Als er vonken van de sterretjes afkomen, zegt de vader: ‘Niets aan de hand. Dat is koudvuur, daar kan je je niet aan branden.’ (p. 22) Dit klopt uiteraard niet: alleen de vonkjes die ervan afspringen zijn koud, de gloeiende kern van het staafje is daarentegen wel heet.
In Koudvuur speelt de vader een grote rol in het gezin. In de jeugdherinneringen in deze roman is hij meer aanwezig dan de moeder. De scènes waarin de vader met zijn dochter Ninon en zijn andere kinderen speelt en voor hen zorgt, krijgen voor wie Vallen is als vliegen heeft gelezen een andere lading. Na het verschijnen van deze derde familieroman worden met terugwerkende kracht de scènes van Koudvuur in een ander licht geplaatst. In Koudvuur rommelt er van alles onder het oppervlak, net als bij een vulkaan, waarbij je van de buitenkant alleen een berg van koude stenen ziet en niet de hete lava onder het oppervlak.
Er broeit van alles in het gezin en er zijn geheimen, maar de auteur cirkelt er in Koudvuur nog omheen. Aleid Truijens en Maarten Asscher, recensenten die in 2005 de roman bespraken, merkten dit toen al op. Aleid Truijens bespreekt Koudvuur in de Volkskrant en stelt: ‘Wie het werk van Manon Uphoff nog steeds niet kent, moet deze roman lezen. Maar de grote verrassing, die komt nog.’
In 2019, Vallen is als vliegen is dan net gepubliceerd, brengt Manon Uphoff de bespreking van Maarten Asscher in Vrij Nederland ter sprake in een interview. In De Groene Amsterdammer wordt aan haar gevraagd:
‘Heeft een recensent ooit iets kritisch over u geschreven waarvan u dacht: hij heeft een punt?’
‘Maarten Asscher zei ooit over Koudvuur dat ik niet ver genoeg ging en niet genoeg had gedurfd qua schrijven. En ik denk dat hij gelijk had, maar op dat moment kon ik niet anders. Dus durven was ook kunnen.’
Durven is ook kunnen. Hiermee verwoordt Uphoff in vier woorden het proces dat zich voltrok tussen Koudvuur en Vallen is als vliegen. In het nieuwe voorwoord van haar debuut Begeerte in 2020, een jaar na Vallen is als vliegen, beschrijft Manon Uphoff dit proces als ‘de ultieme uitbarsting van de vulkaan’, die pas in Vallen is als vliegen zou komen:
Wist ik toen dat (…) het zou leiden, op een dag, tot die diepste afdaling in de vulkaan waaruit Begeerte de eerste eruptie was? En: Kon ik toen vermoeden dat dit op een dag, bijna vijfentwintig jaar later, zou leiden tot ‘Vallen is als vliegen’, de ultieme uitbarsting van de vulkaan?
Wat met de leeservaring van Vallen is als vliegen sterker is geworden, is de dreigende sfeer in Koudvuur: de gevechten tussen de ouders, bij toeval gezien door Ninon, de moeder dreigt om te vertrekken op haar verjaardagsfeest, het spel van de vader met de kinderen, zijn woede-uitbarstingen en de moeder die zegt dat ‘ze met te veel zijn. Dat je op zoveel niet kan letten.’ (p. 21) En dan is er het trauma van het verongelukte zoontje, het oudere broertje van Ninon. Deze gebeurtenis wordt fragmentarisch verteld. De lezer komt in de loop van het verhaal steeds wat meer te weten over het ongeluk. Eerst is het een sprookje met een glansrol voor Ninon, want zij werd kort daarna geboren en is het meisje dat het verdriet zou wegnemen. Daarna hoort Ninon de terloopse opmerkingen van de volwassenen. In het gezin wordt over het broertje gesproken als Kaj-indehemel. Wat er precies gebeurd is, wordt pas duidelijk als de vader door het trauma van het ongeluk niet meer kan functioneren op zijn werk.
Geboorte van een schrijver
Koudvuur heb ik gelezen als het verhaal van de geboorte van een schrijver. De protagonist Ninon Borgkin groeit op in een groot, samengesteld gezin. Dit gezin en hun onderlinge strijd en verbondenheid worden voor haar uiteindelijk de bron van haar verhalen. Ze verwerkt haar herinneringen tot fictie. Dit proces komt ook in andere romans van Manon Uphoff voor. In hun artikel in het wetenschappelijk tijdschrift Internationale Neerlandistiek benoemen Niels Mulder en Jeroen Dera de roman De spelers van Manon Uphoff als een typisch voorbeeld van een self-begetting novel. In dit type roman blijkt het personage uiteindelijk ook de auteur van de roman te zijn. Dit is een vorm van metafictie. Hierin is de tekst niet alleen het resultaat van het in de roman verbeelde schrijfproces, maar maakt de verteller ook een ontwikkeling tot schrijver door.
De auteur Manon Uphoff beschrijft in Koudvuur de situaties vanuit de blik van Ninon die sprongsgewijs ouder wordt en voelt, luistert en kijkt. In de loop van het verhaal begint ze met het lezen van fictie. Nog later schrijft ze zelf verhalen. Steeds sterker heeft ze het verlangen om te ontsnappen uit het gezin. Ze neemt weliswaar mentaal afstand van haar familieleden, maar deze personen blijven wel fysiek dichtbij op de bovenetage. Het is een druk gezin met jonge kinderen in een vol huis en er is ook veel aanloop van oudere halfbroers en -zussen. Ninon observeert haar familieleden en luistert mee met de gesprekken.
De gesprekken in Koudvuur zijn het resultaat van het observeren en analyseren van de taal en vormen zo een bron van het schrijverschap van Ninon:
Thuis bestudeert en observeert ze. Analyseert ze de taal. Er zijn verschillende taalsystemen in huis die bijna tastbaar, driedimensionaal naast elkaar bestaan.
(p. 131)
Zo is er, naast de taal van haar oudere broer met een verstandelijke beperking, de taal van haar vader die belezen is. De taal van haar moeder en de halfzussen Sill en Toddie vormen het andere uiterste van het spectrum. Zij spreken in een eigen jargon met woorden als: ‘Me toges’, ‘wat een aggenebisj’ en ‘alles naar de ratsmodee’, iets wat Ninon fascineert.
In haar vroegste jeugd is de vader een imponerende verhalenverteller. Hij vertelt verhalen ‘alsof hij het allemaal zelf heeft gezien en meegemaakt.’ (p. 10-11) Hij brengt soms boeken voor de kinderen mee in kaften van rood linnen. Zo begint haar fascinatie voor boeken:
Het meisje houdt van boeken. Van het geluid dat een pagina maakt als hij wordt omgeslagen en zich dun maar toch stevig tussen de vingertoppen door naar links laat schuiven en zich bij de gesloten pagina’s voegt, en van de geur die eruit opstijgt.
(p. 22)
Ze krijgt van haar vader boeken en als ze tien is mag ze met hem mee naar de boekwinkel om zelf een boek uit te kiezen. Hij zegt daarbij dat zij van alle kinderen de slimste is, omdat ze leest en goed is met woorden. Als ze ouder is, leest Ninon de boeken uit de boekenkast van haar vader en bestudeert ze zijn kunstboeken. Van een waarnemer en lezer wordt ze in de loop van het verhaal een schrijver:
Het meisje is begonnen met het schrijven van verhalen en gedichten. […] Hoewel de moeder trots is en het gedicht bewaart, vraagt ze zich hardop af of dat lezen wel goed is. Of dat niet te veel ingrijpt, al die boeken.
(p. 93)
Ze doet mee aan een verhalenwedstrijd maar haar verhaal wordt afgewezen als te voorlijk. Deze afwijzing weerhoudt haar niet, integendeel:
Ninon luistert. Kijkt. Haar map met verhalen groeit. Net als haar verlangen aan de mensen in huis te ontsnappen.
(p. 133)
In het derde deel Melk vertelt Ninon fragmentarisch en tussen haar andere belevenissen door over haar schrijverschap. Haar eerste verhaal, dat ook is opgenomen in Koudvuur als ‘De wond’ (p. 135-136), leest ze voor aan Finn met wie ze een knipperlichtrelatie heeft. Dan wordt haar verhaal ‘Shit’ gepubliceerd in een tijdschrift.
Heel terloops wordt in het verhaal duidelijk dat ze een succesvolle schrijver is geworden. Op een middag komt Ninon haar halfzus Toddie tegen in een supermarkt, waarbij Toddie opmerkt: ‘Ik heb je op tv gezien.’ (p.158)
Het laatste deel van Koudvuur eindigt met de periode na het overlijden van de vader. Op de laatste pagina zit Ninon samen met haar broer Sasja achter zijn computer. Het zijn de vroege jaren negentig, de begintijd van internet: ‘Je moet eens kijken,’ zegt hij. ‘Ik ben aangesloten’. (p.174) Sasja noemt haar verhalen ‘je brieven’ en helpt haar met het opslaan van haar werk op haar computer, zo schrijft de verteller in de epiloog en ze stelt zich aan de lezer voor als:
Mijn naam is Ninon. Ik ben de brievenschrijver. Ze geloven dat ik goed ben met woorden en dat is waar, het zijn de lichamen waar ik bang voor ben.
(p. 175)
In Koudvuur wordt de verteller aangeduid als ‘ze’, ‘het meisje’ en ‘Ninon’. Het vertelperspectief wijkt daarmee af van het perspectief in Gemis. In die roman heet de hoofdpersoon Mara en wordt het verhaal in de ik-vorm verteld. In een interview met Vrij Nederland bij het verschijnen van Koudvuur vertelt Manon Uphoff dat ze deze roman eerst in de ik-vorm wilde schrijven, maar dat mislukte. Het personage liep haar voor de voeten, zo zegt ze. Ze had afstand nodig.
In de verhalenbundel Begeerte, haar debuut, hanteert Uphoff verschillende vertelperspectieven. Zo is bijvoorbeeld het titelverhaal ‘Begeerte’ in de derde persoon geschreven en heeft het verhaal ‘Palingen en preken’ een ik-verteller. Dit verhaal gaat over een broer met een verstandelijke beperking en zijn moeizame contact met de buitenwereld. Mijn hypothese, maar uiteraard zou dat nader bestudeerd moeten worden, is dat als het verhaal dichtbij de ervaringen van het meisje komt en dus meer over het meisje zelf gaat, de auteur een afstandelijker vertelperspectief kiest. Dit valt uiteraard niet los te zien van de formele manier waarop het verhaal in Vallen is als vliegen wordt verteld; als ‘ondergetekende’.
Literaire loopbaan van Manon Uphoff
Bij het verschijnen van Koudvuur in 2005 is Manon Uphoff tien jaar actief als auteur en heeft ze al een grote literaire reputatie. Haar debuut Begeerte is lovend ontvangen. In de tijd voor haar debuut werkte ze als docent Nederlands voor anderstaligen. Ze schreef daarnaast en dat werd steeds meer een dwingende kracht. Ze wilde haar proza laten ijken: is het goed genoeg voor publicatie? Ze is toen naar een boekhandel in Utrecht gegaan en heeft gekeken welk tijdschrift er prettig en open uitzag. Het verhaal ‘Poep’ stuurt ze op naar het tijdschrift De Tweede Ronde. Door haar eerste publicatie in dat tijdschrift komt zij in contact met haar uitgever Joost Nijsen. Haar eerste roman Gemis verschijnt in 1997, gevolg in 1999 door de verhalenbundel De fluwelen machine. Daarnaast schrijft ze in die tijd voor tijdschriften. Deze korte stukken worden in 2000 gebundeld in de essaybundel Hij zegt dat ik niet dansen kan. In 2005 verschijnt, acht jaar na Gemis, haar tweede roman Koudvuur.
Voor Uphoff is er een hectische periode voorafgegaan aan de publicatie van Koudvuur. De roman verschijnt bij uitgeverij De Bezige Bij. Daarvoor verschenen haar boeken bij uitgeverij Podium. Haar debuut is gepubliceerd door uitgeverij Balans, waaraan haar uitgever Joost Nijsen toen was verbonden. Hij begint zijn eigen uitgeverij, Podium, en Uphoff volgt hem. De overstap naar De Bezige Bij betekent een breuk met haar uitgever. Voor haar is deze stap niet makkelijk, blijkt uit haar bijdrage aan het literair tijdschrift De Revisor. Ze schijft daarin over een brief aan haar uitgever:
Ze waren al jaren bevriend, vanaf het debuut van de schrijver, en hun verhouding had zich steeds bewogen tussen wederzijdse bewondering en afhankelijkheid. […] De jonge wervelwind van een uitgever was voor de schrijver broer, vader, agent en pooier geweest, rollen die hij steeds met onuitgesproken instemming, toewijding en frisse energie had vervuld, overtuigd van het belang voor het werk van de schrijver, die moest worden geaaid, gekneed en gemasseerd. Nu mocht je de conclusie trekken dat hij in dit schrijversleven een van de belangrijkste personen was geworden.
Dit is begin 2004 geschreven en Uphoff zegt daarover in najaar 2005: ‘Ik was toen heel erg bezig met de vraag: Zal ik wel of niet die overstap maken?‘. Ze kiest voor De Bezige Bij, zo laat deze uitgeverij in een persbericht weten, omdat ‘deze uitgeverij bedding biedt voor de verdere ontwikkeling en ontplooiing van haar werk’. Een persbericht, want de overstap van Manon Uphoff is nieuws in de literaire wereld. De Volkskrant wijdt er op 2 oktober 2004 zelfs een artikel aan, waarin zowel de oude als de nieuwe uitgever aan het woord komen.
In haar zoektocht naar een andere uitgeverij werkt Manon Uphoff samen met een literair agent. Dat is tekenend voor het belang dat zij hecht aan het verwerven van een inkomen uit haar schrijverschap. Sinds haar debuut heeft ze gekozen voor het voltijds schrijverschap. Haar literaire agent bemiddelt voor haar bij commerciële opdrachten naast haar vrije werk. Zij ziet deze opdrachten als een aspect van professioneel schrijverschap.
De literair-kritische ontvangst van Koudvuur
Koudvuur verschijnt acht jaar na de roman Gemis en een jaar na de bekendmaking van haar overstap naar De Bezige Bij. De nieuwe roman van Manon Uphoff heeft grote nieuwswaarde en er zijn hoge verwachtingen gewekt. Literaire kritieken in dag- en weekbladen als de Volkskrant, NRC Handelsblad, Vrij Nederland en Het Parool geven een indruk hoe bij verschijnen Koudvuur werd beoordeeld. De besprekingen zeggen vaak ook veel over de recensenten zelf: welke literatuuropvattingen hebben zij en welke positie in de literatuur nemen zij in? Zijn de recensenten gevestigde namen bij de gezaghebbende bladen of zijn de recensenten hun plek nog aan het bevechten? Aan welke aspecten van de roman (de stijl of het verhaal) hecht de recensent de meeste waarde? En hoe worden deze aspecten beoordeeld? Dit alles maakt het interessant voor de literatuurwetenschapper om ook de besprekingen van een roman in een studie mee te nemen.
Niet eerder verschenen er van een titel van Manon Uphoff zoveel besprekingen in topperiodieken, 18 recensies. De besprekingen verschenen kort na de publicatie van de roman. In Het Parool op dag van verschijning en in NRC Handelsblad en de Volkskrant in dezelfde week. Het dagblad Trouw volgt een week later. Dit zegt ook veel over de status van de auteur: ten tijde van het verschijnen van Koudvuur had Uphoff met haar vorige boeken al een literaire reputatie opgebouwd en over een nieuwe roman van een gevestigd auteur moet nu eenmaal geschreven worden.
De besprekingen verschijnen dan wel snel, maar zijn zeker niet unaniem positief. Je kunt je zelfs afvragen of De Bezige Bij het wel goed heeft aangepakt met deze quote achterop het boek: ‘Uphoff laat zien wat Uphoff al eerder liet zien: dat ze een waar natuurtalent is.’ Dit is een citaat uit een recensie van Hans Goedkoop over De fluwelen machine in NRC Handelsblad. Hoewel Goedkoop daarin zijn waardering voor deze verhalenbundel uitsprak met wat reserves, is deze nuance afwezig in de quote op de achterkant van Koudvuur. In zowel positieve als negatieve zin roept ‘een waar natuurtalent’ reacties op bij recensenten. Zoals bij Parool-recensent Arie Storm: ‘Nogal wat mensen noemen dit fraai proza – in NRC schijnt Manon Uphoff een natuurtalent te zijn genoemd – maar we hebben hier al met al te maken met kitsch.’ Maarten Asscher in Vrij Nederland neemt de quote ‘een waar natuurtalent’ als aanleiding voor zijn bespreking van de roman en hij gaat daar in positieve zin verder op in: ‘In een roman moeten al die herinneringen aan een problematische jeugd juist kunstig omgesmeed worden en dat vereist meer dan enkel natuurtalent.’ In Trouw is Rob Schouten ook positief: ‘Uphoffs stijl is vurig en briljant. Ze schrijft lenig als een luipaard, plastisch en suggestief.’
In grote lijnen zijn er twee typen kritiek op Koudvuur te onderscheiden. Enerzijds is er kritiek op de thematiek. Recensenten wijzen op de jeugdverhalen die zij al kennen uit eerder werk en stellen daarbij dat de auteur in herhaling treedt. Anderzijds lijkt de stijl van de roman voor tweespalt te zorgen. In de literair-kritische ontvangst van Koudvuur zijn er uitgesproken liefhebbers van haar stijl en andere recensenten irriteren zich juist daaraan.
De literair-kritische ontvangst van het werk van Manon Uphoff laat zien dat zij na tien jaar schrijverschap als een ‘Writer’s writer’ kan worden getypeerd. Met deze term bedoel ik dat haar literaire werk met name hooggewaardeerd wordt door collega-auteurs als Rob Schouten en Renate Dorrestein. Zo zegt Renate Dorrestein in 1999 over de stijl van Uphoff in een interview in De Gelderlander: ‘Stilistisch is ze zo verschrikkelijk goed en dan met name op het gebied van beeldspraak. Ze komt voortdurend met beelden die een geweldige combinatie hebben van totale gewoonheid en pure verrassing, waardoor ze kloppen en toch eventjes een vonk afgeven.’
Thematiek: de autobiografische kant van haar verhalen
Laten we nog even terug gaan naar het citaat van Maarten Asscher, waarin hij Uphoff roemt om ‘het kunstig omsmeden van herinneringen aan een problematische jeugd’. In een interview in het tijdschrift Lust en Gratie in 1999 zegt ze zelf daarover:
‘Voor mij vormen mensen uit m’n omgeving, m’n vrienden, m’n familie, maar ook mensen op straat of televisie een amalgaam. Al die brokstukken geven een staalkaart van wat mensen zijn, en daar pluk je als schrijver uit.’
Bij het verschijnen van haar debuut vertelt Uphoff in een interview in De Gooi- en Eemlander hoe de verhalen uit Begeerte een weerslag zijn van haar jeugd:
‘De familieverhalen over liefde en scheiding betekenden voor mij een ontluistering van de wereld der volwassenen. Wat ik gedwongen om me heen zag en hoorde, was pijnlijk en stond lijnrecht tegenover mijn naïeve kinderwereld. Hun werkelijkheid was voor mij niet toegankelijk, maar beïnvloedde me wel omdat je als waarnemer nooit een buitenstaander bent. Dat wat je waarneemt, wordt een stukje van jezelf.’
Vanaf het begin heeft de thematiek in een aantal van haar verhalen en haar familieromans geleid tot een autobiografische interpretatie van haar werk. Recent noemt Uphoff dit zelf ‘Het duivels narratief’. In haar bijdrage aan het manifest van Fixdit merkt ze op dat voor het werk van vrouwelijke auteurs er een groter risico bestaat dat fictie autobiografisch wordt geduid en daartoe wordt gereduceerd. En ze constateert dat er nog altijd anders, kritischer wordt gekeken naar het werk van vrouwelijke auteurs. Het autobiografische lijkt Uphoff zwaarder te worden aangerekend door recensenten dan bij het literaire werk van mannelijke auteurs.
Manon Uphoff is zich in de loop van haar schrijverschap sterker gaan uitspreken over de positie van vrouwelijke auteurs. Zij is een van de oprichters van Fixdit, een collectief van vrouwelijke auteurs dat zich inspant voor meer diversiteit in de canon en het literaire veld. In het najaar 2022 is het manifest getiteld Optimistische woede. Fix het seksisme in de literatuur verschenen. Hierin geven elf auteurs ieder een eigen en persoonlijk verhaal over genderongelijkheid in de literatuur met het doel lezers te inspireren om anders naar literatuur te kijken.
Manon Uphoff heeft verbanden gelegd tussen haar literaire werk en het werk van andere vrouwelijke auteurs. Zo noemt ze in haar essay in het manifest van Fixdit voorbeelden van recent proza van vrouwelijke auteurs die daarin het literaire werk van andere vrouwelijke auteurs terugroepen: ‘Zoals Doireann Ní Ghríofa met Een geest in de keel doet met de historische dichteres Eibhlín Dubh NíChonaill, over wier leven vrijwel niets bekend is.’ In De Groene Amsterdammer publiceerde Manon Uphoff op 4 december 2013 een essay over pubermeisjes in de Nederlandse literatuur. De aanleiding was het overlijden van Hermine de Graaf, die in haar debuut Een kaart, niet het gebied deze meisjes als voorwaardige personages neerzette. Hermine de Graaf gaf zelf aan dat haar inspiratiebron de roman Rolien en Ralien was, een roman van Josepha Mendels uit 1947 en heruitgegeven in 2017, over de binnenwereld van een eenzaam meisje en haar imaginaire vriendin. Er is nog een verdere lijn van vrouwelijke auteurs die schrijven over opstandige meisjes. Wat te denken van het verhaal De meisjes van de suikerwerkfabriek van Tessa de Loo? Of de roman De rode strik van Mensje van Keulen, waarin twee zusjes wraak nemen op hun stiefvader, die zij ‘de beestenman’ noemen.
Tot slot wil ik oproepen tot het (her)lezen van het oeuvre van Manon Uphoff en de boeken van andere auteurs waarover zij schrijft. Met haar essay over het werk van Hermine de Graaf en andere (vrouwelijke) auteurs plaatst zij niet alleen haar eigen literaire werk in een traditie, maar zet zij ons als lezers ook weer op een nieuw spoor.
Laat een reactie achter