Wie hem voor het eerst hoort praten, kan hem niet altijd geografisch lokaliseren. Een best neutrale accentkleur heeft hij, die echtgenoot van me. Experts ter zake vinden meestal slechts enig houvast in zijn regressieve assimilatie. Hij kan zich immers niet van de drang weerhouden om stemhebbendheid van een medeklinker ook op de voorafgaande door te voeren. Da’s mooi klinkt uit zijn mond eerder als da’z mooi. Die intuïtieve drang vind je wel bij andere West-Vlamingen, maar niet zozeer bij de Vlaams-Brabanders en Oost-Vlamingen onder wie hij zich sinds de vroege jaren tweeduizend steeds meer ging begeven. Die assimilatie wordt meestal met de mantel der gebrekkige waarneming toegedekt.
Anders ligt dat met zijn adnominale flexie. Vaker wel dan niet druist hij daar tegen de regels van de in onze streken heersende substandaardvariëteiten in. Nen bank, dienen tafel, mijnen deur. Hoogfrequent maar weinig systematisch en zonder schroom hanteert de lieverd verbogen vormen die niet stroken met de impliciete regels die de endogene taalgebruiker in diens gedrag sturen. Die regels houden in dat de geflecteerde vormen enkel opduiken bij mannelijke zelfstandige woorden, aangevuld met enkele restricties op grond van de beginklank van dat mannelijke zelfstandige woord. Nen auto, dienen trechter, mijnen balk. Kan allemaal. Het regeltje zit er bij mij zo ingebakken dat het me helpt om woordgeslacht te bepalen in geval van twijfel: bank moet wel vrouwelijk zijn, want nen bank voelt volstrekt ongrammaticaal. Ik geef het ook mee aan eerstejaarsstudenten, die verbaasd zijn over het systematisch karakter van hun substandaardtaalgewoontes, over de helderheid van de regel die ze vaak voor die les niet zelf konden expliciteren, en over de bruikbaarheid ervan voor de bepaling van woordgeslacht.
Misschien verklaart mijn liefde voor het praktische nut van dit stukje taalgebruik wel waarom ik zo sterk reageer wanneer de echtgenoot weer de mist ingaat. Gegeven mijn dagtaak als sociolinguïst zou ik van mezelf wel wat meegaandheid verwachten in dit soort zaken. Variatie is verandering, taal is identiteit, de verdeling is probabilistisch eerder dan absoluut. Dat soort relativerende opmerkingen. Nee, joh, niks van. Recht in de aanval wil ik, elke keer opnieuw. Het is een bank! Dat kun je zo niet zeggen! Je maakt mijn genusaanvoelen kapot!
Telkens moet ik aan mijn irrationele irritatie denken wanneer ik Kristel Doreleijers over haar onderzoek naar hyperdialectisme hoor praten, zoals een klein maandje terug op de Sociolinguistics Circle in Amsterdam. Ze bekijkt hoe vormen als den boer in Noord-Brabant worden ingezet om de lokale identiteit te cultiveren. Daarbij kunnen ook net foutieve vormen die karakterkleuring nog scherper naar de voorgrond duwen. De dialectvorm wordt lekker saillant door op te duiken waar hij niet hoort. Kom lekker iets drinken in Den Boerderij, dat soort dingen.
Je kunt je dan de vraag stellen in welke mate de vormen van de echtgenoot hyperdialectisch zijn, onbedoelde verwerversfouten, of allebei. Er zouden daarbij drie parameters kunnen worden bekeken:
- Kan de echtgenoot de regel verwoorden?
- Wil de echtgenoot de regel toepassen?
- Kan de echtgenoot de regel toepassen?
Het antwoord op de eerste vraag is volmondig “ja”, met dank aan mezelf en mijn niet aflatende inspanningen om hem de regel bij te brengen. Het antwoord op de tweede vraag is wellicht ten dele ook “ja”. Natuurlijk, hoor ik u denken, die arme man wil zo graag af van die grammaticale aanvallen aan zijn adres, dat hij niet liever wil dan zich conformeren aan de regels. Toch is er vast ook meer aan de hand. Hij wil misschien ook wel – al dan niet bewust – de flexieregels toepassen om zo meer aan te sluiten bij de talige normen en identiteit van zijn omgeving. Dat lijkt ondersteund te worden door het feit dat de man de grammaticaal meer eenvoudige oplossing uit de weg gaat: gewoon de standaardvarianten selecteren. Een bank, die tafel, mijn deur. En net zo een auto, die trechter, mijn balk. Klaar. Het probleem hier ligt dus wellicht eerder in het antwoord op de derde vraag. Hij kan de regel niet correct toepassen, vanuit een te onvaste mentale koppeling tussen flexie en woordgeslacht.
Al die open reflecties bieden me nog geen houvast, en doen me zo extra uitkijken naar het proefschrift van Kristel, dat er dra zit aan te komen. Misschien zal het me helpen begrijpen waarom ik, sociolinguïst by day, zo’n taaltrol word by night. Of hij dat wel nog volhoudt, vraag ik de echtgenoot wanneer ik hem over dit stuk vertel. Ach, zegt hij. Je bent nu eenmaal den liefde van mijn leven.
PS/ DE liefde! Niet DEN liefde!
Kristel heeft dit stukje even gelezen voor publicatie, en geeft alvast volgende leestips mee:
Robbert-Jan Henkes zegt
[De link bij ‘De dynamiek van geslachtsmarkering in de Noord-Brabantse dialecten’ werkt niet.]
Kristel Doreleijers zegt
Dag Robbert-Jan,
Dit is de link: https://www.aup-online.com/content/journals/10.5117/TET2020.1.DORE
Kris Roelandts zegt
De afbeelding past niet echt bij het artikel: wat je daar ziet, wordt in de regio Leuven waar het hier over gaat, en allicht ook in de rest van Vlaanderen, een zetel genoemd. Een bank is hier een harde zitbank van hout, metaal of plastic, op school, naast een sportterrein of in de tuin. Zodra het wat comfortabeler wordt, is het een zetel.